OM niet-ontvankelijk: verdachte eerder vervolgd van personenauto besturen terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Wordt nu vervolgd voor besturen personenauto terwijl zijn rijbewijs ongeldig was.
/Gerechtshof Amsterdam 18 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:336
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 14 januari 2014, te Amsterdam, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijnstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet in de vervolging van de verdachte kan worden ontvangen, vanwege een schending van het beginsel ne bis in idem. De verdachte is namelijk eerder ten aanzien van exact hetzelfde feitencomplex vervolgd en vrijgesproken. Aangezien sprake is van hetzelfde feitencomplex en bescherming van dezelfde rechtsbelangen, gaat het om hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Sr, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het beroep op de schending van het beginsel “ne bis in idem” en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. De strekking van het verwijt is bij het tweede lid van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994, waarvoor hij thans wordt vervolgd, anders dan bij het achtste lid, dat in de eerdere strafzaak aan de orde was, en het gaat dan ook om een ander feit, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaak met parketnummer 13-701121-14 (in hoger beroep: 23-001925-14) werd de verdachte verweten dat hij op 14 januari 2014 een personenauto had bestuurd terwijl het rijbewijs was ingevorderd dan wel ingeleverd, in strijd met artikel 9, lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Op 22 mei 2015 is hij hiervan vrijgesproken door het gerechtshof Amsterdam, omdat het rijbewijs weliswaar ongeldig was verklaard, maar niet was gebleken dat krachtens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering van het rijbewijs was gevorderd of dat het rijbewijs krachtens die wet was ingenomen.
Uit het proces-verbaal van overtreding en het proces-verbaal van bevindingen in het dossier van de zojuist genoemde zaak, die door de raadsvrouw aan haar pleitnotities zijn gehecht, blijkt dat de verbalisanten verbalisant 1 en verbalisant 2 omstreeks 3:10 uur op 14 januari 2014 de verdachte zagen rijden in een personenauto. Zij hebben vervolgens het rijbewijs van de verdachte gecontroleerd, toen hij stilstond bij het kruispunt van de Trompenburgstraat met de Vechtstraat. Omstreeks 3:40 uur hebben zij hem aangehouden.
Uit het proces-verbaal in de onderhavige zaak blijkt dat de verbalisant verbalisant 2 de verdachte op 14 januari omstreeks 03:35 uur de verdachte zag rijden in een personenauto en vervolgens zijn rijbewijs controleerde, toen hij stilstond bij het kruispunt van de Trompenburgstraat met de Vechtstraat.
Op grond van het bovenstaande is voldoende vast komen te staan dat de vervolging in de zaak 13-701121-14 en de vervolging in de onderhavige zaak het gevolg zijn van dezelfde controle van het rijbewijs. De kern van het verwijt in beide zaken is dat de verdachte een personenauto bestuurde, terwijl hij niet langer gebruik mocht maken van zijn rijbewijs (hetzij omdat dat rijbewijs ongeldig was verklaard, hetzij omdat het rijbewijs was ingevorderd of ingenomen). Derhalve bestaat tussen de destijds tenlastegelegde en de thans tenlastegelegde gedragingen een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte dat sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren.
Lees hier de volledige uitspraak.