OM ontvankelijk in witwaszaak: Verdachte heeft gebruik gemaakt van inkeerregeling maar gronddelict niet puur fiscaal
/Rechtbank Amsterdam 4 april 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:10085
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij €455.007 heeft witgewassen.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het feit kan worden bewezen. Verdachte heeft in april 2014 een beroep gedaan op de inkeerregeling en aangegeven dat hij een groot bedrag op een Zwitserse bankrekening had staan. Hierbij heeft hij een overzicht gevoegd van de saldi van de Zwitserse bankrekening. De verklaring van verdachte over de herkomst van het vermogen was onvoldoende onderbouwd en niet verifieerbaar, waarna een onderzoek door de FIOD is gestart. Uit dit onderzoek is het vermoeden ontstaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van gelden die van enig misdrijf afkomstig zijn.
Namens verdachte is aanvankelijk verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een discotheek. Verdachte is in de gelegenheid gesteld de legale herkomst van het geld kenbaar te maken door het afleggen van een verklaring en het overleggen van stukken waaruit de herkomst van de gelden uit Zwitserland blijkt. In zijn verklaring bij de FIOD zegt verdachte dat hij het geld in de jaren 1993-1998 zwart heeft verdiend met het uitbaten van een discotheek, dat hij de omzet niet in een boekhouding heeft verantwoord en dat hij op een gegeven moment een groot bedrag thuis had liggen dat hij op aanraden van anderen op een rekening in Zwitserland heeft ondergebracht. Verdachte heeft zijn verklaring onvoldoende met documenten kunnen onderbouwen en hij heeft niet willen verklaren wie de eigenaren van de discotheek waren en wie hem heeft geadviseerd zijn geld in Zwitserland onder te brengen
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van verdachte op cruciale punten niet te controleren en onaannemelijk is.
Een meer aannemelijke verklaring voor de herkomst van het geld is – volgens de officier van justitie – dat dit uit misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft meerdere antecedenten op grond van de Opiumwet en uit politiemutaties blijkt dat hij in verband wordt gebracht met het aanwezig hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen ex artikel 2 en 3 van de Opiumwet.
Verdachte is in 2007 door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie waarbij de pleegperiode is vastgesteld op tijdstippen in de periode rond 1 januari 2000.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de eerste keer dat iemand in verdovende middelen zou willen gaan handelen, er niet direct grote partijen worden geleverd. Verdachte is met een zeer grote hoeveelheid gepakt in 2001. Het is daarom waarschijnlijker dat hij langer heeft gehandeld in verdovende middelen alvorens hij in staat was dergelijke hoeveelheden te kunnen vervoeren.
De officier van justitie gaat er in elk geval ook vanuit dat het door verdachte in Zwitserland ondergebrachte geld afkomstig is van zijn betrokkenheid bij voornoemde drugshandel in de periode van de discotheek en na de sluiting daarvan. De officier van justitie komt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het vermogen dat verdachte in Zwitserland heeft ondergebracht in elk geval deels, middellijk dan wel onmiddellijk, van misdrijf afkomstig is en dat hij dit geld heeft witgewassen. Verdachte heeft bewust de herkomst van het geld geprobeerd te verbergen door het in Zwitserland op een rekening te storten.
Standpunt verdediging
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat volgens afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst geen strafvervolging wordt ingesteld in situaties van belastingontduiking voor het verzwijgen van legale inkomsten, als sprake is van een tijdige en vrijwillige verbetering van reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting. In deze zaak is sprake van vrijwillige verbetering ter zake van legale inkomsten. Het Openbaar Ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
Vrijspraak
Indien de rechtbank vindt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is, dan vindt de raadsman dat de rechtbank verdachte moet vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Van witwassen kan slechts sprake zijn als het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Er is echter geen bewijs voor enig delict waar het geld van afkomstig zou kunnen zijn.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het op grond van de politiemutaties niet ondenkbaar is dat verdachte zich vóór 1998 heeft bezig gehouden met verdovende middelen, is onvoldoende om aan te nemen dat het “dus niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is”. Verdachte is éénmaal veroordeeld voor een drugstransport naar Duitsland in 2001, maar dit transport is onderschept en daar zijn geen inkomsten mee gegenereerd. Bovendien is verdachte door het Gerechtshof Amsterdam vrijgesproken van overtreding van de Opiumwet, gepleegd in de periode 1 mei 1998 tot en met 31 december 1998.
Daar komt bij dat verdachte een verklaring heeft voor de herkomst van het geld, namelijk de inkomsten afkomstig uit entree- en garderobegelden van de discotheek. Deze –zwarte– inkomsten zijn langer dan 20 jaar geleden verkregen, ruimschoots voorbij de wettelijke bewaartermijn van een boekhouding van zeven jaren. Van verdachte kan niet worden verlangd dat hij een boekhouding, zo die al zou zijn gehouden, van meer dan 20 jaar geleden overlegt. Alleen al door dit lange tijdsverloop dient verdachte te worden vrijgesproken omdat hij daardoor niet meer goed in staat is zaken accuraat te herinneren en te presenteren, waardoor ook het belang tot waarheidsvinding wordt geschonden.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging is. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vervolging betrekking heeft op de verdenking van witwassen waarbij het gronddelict een ander delict is dan puur fiscale feiten.
Vrijspraak
De rechtbank vindt – anders dan de officier van justitie – het ten laste gelegde niet bewezen en motiveert dit als volgt.
Verdachte heeft in april 2014 gebruik gemaakt van de inkeerregeling en bij de Belastingdienst opgave gedaan van zijn vermogen op een Zwitserse bankrekening. Verdachte heeft hierbij verklaard dat het om zwart geld ging dat hij had verdiend met de exploitatie van een discotheek. Verdachte heeft dit van meet af aan verklaard en is dit blijven verklaren.
Het Openbaar Ministerie vindt dat verdachte zijn verklaring steeds heeft gewijzigd.
De rechtbank ziet dit anders. Over de eerste verklaring, dat het geld afkomstig is van de verkoop van de discotheek, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat dit door zijn toenmalige advocaat buiten zijn medeweten om is verklaard. Bij zijn verhoor bij de FIOD heeft verdachte dit recht gezet. Ook met betrekking tot de aantal keren dat er geld op de rekening in Zwitserland is gestort heeft verdachte meermaals verklaard. De rechtbank ziet de verschillen in die verklaringen niet als een wijziging, maar als een aanvulling op de eerdere verklaring.
De officier van justitie heeft bij zijn beoordeling of er sprake is van witwassen aangesloten bij de zes stadia zoals die zijn uiteengezet door het Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 11 januari 2013.
Er is, zo stelt hij, sprake van een vermoeden van witwassen omdat de verklaringen van verdachte niet geheel verifieerbaar zijn. Het is daarom niet ondenkbaar dat het geld afkomstig is van drugshandel. Dit zijn echter aannames en veronderstellingen en de officier van justitie onderbouwt deze niet. Het enkele verwijzen naar een eerdere veroordeling in 2007 voor deelname aan een criminele organisatie vindt de rechtbank onvoldoende om daarmee vast te stellen dat sprake is van een gronddelict waaruit het geld afkomstig is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Lees hier de volledige uitspraak.