Onderliggende stukken startinformatie zijn aan te merken als processtukken
/Rechtbank Rotterdam 16 april 2013, LJN BZ7966 (tussenvonnis)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2012. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest:
Verbalisant 140 heeft in een proces-verbaal van 1 mei 2012 verklaard dat uit een lopend opsporingsonderzoek het vermoeden is ontstaan dat een onbekende man in de middaguren van 1 november 2012 in het bezit zal komen van een onbekende hoeveelheid harddrugs en dat deze persoon zich verplaatst in een personenauto, merk Audi, type A6.
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het heeft geweigerd te voldoen stukken van dit lopende opsporingsonderzoek aan het dossier toe te voegen. Nu niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, is de verdediging in haar belangen geschaad.
Ter zitting is door de officier van justitie gesteld dat de in het proces-verbaal van verbalisant 140 vervatte informatie louter is gebruikt als startinformatie en niet als bewijsmiddel dient. De aan de verklaring van verbalisant 140 ten grondslag liggende feiten en omstandigheden behoren volgens de officier daarom niet tot de processtukken, zodat er ook geen sprake is van het onthouden van stukken aan de verdediging.
De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie niet. Ingevolge artikel 149a, tweede lid Sv behoren tot de processtukken in beginsel alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Daaronder vallen ook stukken die benodigd zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van toegepaste dwangmiddelen, zoals in dit geval de aanhouding van de verdachte en de doorzoeking van de auto die hij bestuurde (vgl. EHRM 13 februari 2001, Garcia Alva tegen Duitsland, app. nr. 23541/94, rov. 39).
Gelet op het bepaalde in de artikelen 33 en 149a Sv hadden uiterlijk bij het doen uitgaan van de dagvaarding stukken waaruit de feiten en omstandigheden naar voren komen waarop verbalisant 140 zijn verklaring heeft gebaseerd aan het dossier moeten worden toegevoegd. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat in het door die verbalisant op 1 november 2012 opgestelde proces-verbaal niet staat vermeld waar en hoe laat de onbekende man in het bezit zou komen van harddrugs. Bij de processtukken horen daarom voorts processen-verbaal waaruit kan blijken welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot aanhouding van de verdachte als bestuurder van de auto met genoemd kenteken door het arrestatieteam, nog diezelfde dag en juist te Rotterdam, (naar zeggen van de verdachte) slechts enkele minuten na de overdracht van de pakketten.
De rechtbank realiseert zich dat de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat het ‘brononderzoek’ een groter nog lopend opsporingsonderzoek betreft en dat dit onderzoek ernstig kan worden geschaad als de (achterliggende) informatie van het startproces-verbaal wordt prijsgegeven. Dit op zich legitieme belang kan leiden tot tijdelijke beperking van de verdedigingsrechten, maar dit is niet langer mogelijk als het eindonderzoek, zoals in dit geval, al een aanvang heeft genomen (Kamerstukken II, 2009-2010, 32468, nr. 3. p. 24; vgl. genoemd arrest van het EHRM, rov. 42). Op deze regel kunnen op de voet van artikel 149b Sv uitzonderingen worden gemaakt. Deze bepaling is hier echter niet toegepast. Opgemerkt wordt nog dat het OM situaties als hier aan de orde kan voorkomen door ervoor te kiezen strafzaken als de onderhavige pas aan te brengen als de stand van het brononderzoek zulks toelaat.
Gelet op het voorgaande kan dus gesproken van een vormverzuim. Dit vormverzuim is echter herstelbaar. Om die reden zal de rechtbank het onderzoek heropenen teneinde de officier van justitie de gelegenheid bieden om voor 1 juni 2013 evengenoemde stukken aan het strafdossier toe te voegen.
Lees hier de volledige uitspraak.