Ondernemer schoonmaakbranche wordt o.a. als feitelijk leidinggever veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk
/Rechtbank Amsterdam 17 september 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7666 In 2010 heeft de Inspectie SZW Directie Opsporing naar aanleiding van CIE-informatie onder de projectnaam naam een onderzoek ingesteld naar bedrijf 1 B.V. en haar feitelijk leidinggever verdachte. De werkzaamheden van bedrijf 1 B.V. betroffen onder meer schoonmaakwerkzaamheden. Naar aanleiding van het onderzoek is de verdenking ontstaan dat vanuit de onderneming bedrijf 1 B.V. op verschillende wijzen valsheid in geschrift en mensenhandel, dan wel het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen, is gepleegd.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig is. De tenlastelegging is zo algemeen gesteld en zo weinig concreet ingevuld met feitelijke omschrijvingen van de gedragingen waaraan verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt, dat het verdachte niet duidelijk is waartegen hij zich dient te verdedigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdediging in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen en zich daartegen te verdedigen. Bij de behandeling ter terechtzitting is ook gebleken dat het verdachte en zijn raadsvrouw (ook feitelijk) voldoende duidelijk is geweest wat met het onder 3 ten laste gelegde wordt bedoeld en welke feiten verdachte worden verweten. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het wetboek van Strafvordering voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de verdediging. Ten aanzien van de overige feiten is de dagvaarding eveneens geldig.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van feit 3 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu ten aanzien van hetzelfde feitencomplex tot administratieve boeteoplegging door de Belastingdienst is overgegaan. Nu reeds tot fiscale boeteoplegging is overgegaan, is met de onderhavige strafvervolging sprake van een tweede vervolging terzake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Subsidiair heeft de raadsvrouw verwezen naar het in de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen una via- beginsel dat bepaalt dat van de reeds ingeslagen bestuursrechtelijk weg niet meer mag worden afgeweken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 68 Sr, aangezien geen sprake is van hetzelfde feit in de zin van dat artikel. De Awr beschermt immers een ander belang dan artikel 225 Sr. Het belang dat de Awr dient is de Staat te voorzien van inkomsten door middel van het heffen van belastingen, terwijl artikel 225 Sr het vertrouwen beschermt dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moeten kunnen stellen. Daar komt bij dat sprake is van een andere adressant. De Belastingdienst heeft een boete opgelegd aan bedrijf 1 B.V. (hierna: bedrijf 1 B.V. ), terwijl verdachte in de onderhavige zaak terecht staat als feitelijk leidinggever van bedrijf 1 B.V..
Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft kort samengevat als volgt betoogd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geldt het volgende. De verklaringen die medeverdachte 1 en medeverdachte 2 bij de Inspectie hebben afgelegd zijn niet betrouwbaar en dienen van het bewijs uitgesloten te worden. Daardoor is ten aanzien van alle ten laste gelegde geschriften onvoldoende bewijs voorhanden, waaruit kan volgen dan die geschriften vals, dan wel vervalst, zijn.
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde bevat het dossier onvoldoende bewijs ten aanzien van het ten laste gelegde winstbejag en de ten laste gelegde inkomsten. Voort volgt nergens uit dat er sprake was van een aanstelling of overeenkomst.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de Belastingdienst geen nadeel geleden, althans het nadeel is al fiscaal afgewikkeld.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde constateert de rechtbank dat verdachte geen verwijt wordt gemaakt, aangezien hij noch als natuurlijk persoon, noch als feitelijk leidinggever in de tenlastelegging is genoemd. verdachte zal daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, hetgeen hierna onder 5 is vermeld bewezen en motiveert dit als volgt.
Feit 1, 2 subsidiair en 3
Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte 1, medeverdachte 3 en medeverdachte 2
De rechtbank overweegt omtrent de betrouwbaarheid van de voor verdachte belastende verklaringen die medeverdachte 1, medeverdachte 3 en medeverdachte 2 bij de Inspectie op enig moment, na aanvankelijke ontkenningen, hebben afgelegd als volgt. Deze onderdelen van hun verklaringen zijn gelijkluidend, innerlijk consistent en worden op belangrijke onderdelen ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Er is geen begin van aannemelijkheid dat ten aanzien van de gang van zaken tijdens het verhoor sprake zou zijn van een vormverzuim. Uit de processen-verbaal noch anderszins blijkt dat woorden in de mond zijn gelegd of dat zij op ontoelaatbare wijze onder druk zijn gezet. Dat medeverdachte 1 opzettelijk onjuist zou verklaren uit rancune is niet aannemelijk geworden. Het voorhouden van de bekentenis van medeverdachte 2 aan medeverdachte 3 is op zichzelf niet ongeoorloofd en medeverdachte 3 komt na bevestiging van het relaas van medeverdachte 2 met eigen aanvullende details. Dat medeverdachte 2 en medeverdachte 3 om hen moverende redenen bij de rechter-commissaris op de ook voor zichzelf belastende verklaringen bij de Inspectie zijn teruggekomen, doet aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van die eerder afgelegde verklaringen niet af. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de onderdelen van verklaringen die medeverdachte 1, medeverdachte 3 en medeverdachte 2 bij de Inspectie over verdachte hebben afgelegd betrouwbaar en zal deze als bewijsmiddelen gebruiken.
Feit 1
Valsheid werkgeversverklaring medeverdachte 1, medeverdachte 5 en medeverdachte 6
De tenlastegelegde werkgeversverklaringen zijn aangetroffen in de hypotheekdossiers bij de ING en zijn telkens opgemaakt, blijkens ondertekening, stempel en inhoud, alsmede ook naar eigen zeggen, door verdachte.
De rechtbank constateert voorts dat in de woning van verdachte tijdens de doorzoeking agenda’s en administratie zijn aangetroffen, met namen van werknemers met daarbij de salarissen van de desbetreffende maand. Opmerkelijk is dat het overgrote deel van de namen uit de agenda’s niet overeenkomt met de namen van de werknemers op voor de boekhouder opgemaakte lijsten en de maandloonaangiftes. De rechtbank gaat ervan uit dat in de agenda’s van verdachte de daadwerkelijke situatie is weergeven. In de agenda’s van verdachte kwamen medeverdachte 1 en medeverdachte 6 niet voor in de perioden waarover zij salarisstroken hebben verstrekt aan hun hypotheekgever. medeverdachte 5 kwam in de maand oktober 2009, waarover hij een salarisstrook heeft verstrekt aan zijn hypotheeknemer, niet voor in de agenda’s van verdachte.
Opmerkelijk is verder te noemen dat de bij de hypotheekaanvraag gebruikte salarisstroken bij alle drie een tijdelijke promotie laten zien met bijbehorende kortstondige salarisverhoging. medeverdachte 1, medeverdachte 5 en medeverdachte 6 hadden alle drie een arbeidscontract bij bedrijf 1 B.V. als schoonmaker. Bij de voornoemde personen steeg het bruto maandsalaris in 2009 voor enkele maanden telkens opvallend, met zeer aanzienlijke bedragen. Juist in deze perioden hebben zowel medeverdachte 1, medeverdachte 5 als medeverdachte 6 een hypotheek aangevraagd. Na deze maanden daalde het maandsalaris weer naar het oude niveau. Op de salarisspecificaties is aangegeven dat tijdens deze opvallende salarisstijging medeverdachte 1, medeverdachte 5 en medeverdachte 6 tijdelijk een andere functie als teammanager/teamleider/commercieel medewerker kregen.
Medeverdachte 1 heeft daarnaast toegegeven dat de werkgeversverklaringen vals waren en dat hij samen met verdachte de fraude heeft gepleegd. medeverdachte 1 heeft verklaard dat hij in de desbetreffende periode van de werkgeversverklaringen/salarisstroken niet bij bedrijf 1 B.V. heeft gewerkt en dus ook geen teammanager was en dat de broer van de vrouw van verdachte, persoon 1, op zijn naam werkte en in de boeken werd verantwoord. Verder heeft medeverdachte 1 verklaard dat verdachte de gegevens van nog enkele andere ondernemers van Pakistaanse afkomst heeft gebruikt om anderen te laten werken.
De onware functiewijziging van medeverdachte 1 en de daarmee gepaard gaande onware tijdelijke, sterke stijging van het salaris in de periode dat een hypotheek werd aangevraagd door medeverdachte 1, vertoont een treffende gelijkenis met de tijdelijke functiewijzigingen en salarisstijgingen van medeverdachte 6 en medeverdachte 5. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een herkenbaar en gelijksoortig patroon van handelen.
Op basis van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot de conclusie dat bewezen kan worden geacht dat de onder 1 tenlastegelegde werkgeversverklaringen op naam van medeverdachte 1, medeverdachte 6 en medeverdachte 5 door verdachte vals zijn opgemaakt, nu geen sprake is geweest van een functiewijziging met salarisverhoging, welke valse stukken nadien zijn gebruikt voor een hypothecaire lening.
Valsheid werkgeversverklaring medeverdachte 2
Op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, waaronder in het bijzonder de bekennende verklaringen van medeverdachte 2 en medeverdachte 3, acht de rechtbank bewezen dat de onder 1 voorts nog tenlastegelegde werkgeversverklaring ten name van medeverdachte 2 vals is opgemaakt, omdat zij in de bewuste periode in het geheel niet werkzaam was bij bedrijf 1 B.V.
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat telkens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de voornoemde personen bij het opmaken van de valse werkgeversverklaringen. verdachte heeft de valse werkgeversverklaringen immers op hun verzoek en met hun medeweten, teneinde door hen bij de ING of IND te laten gebruiken, opgemaakt, dan wel laten opmaken door zijn boekhouder.
Feit 2 subsidiair
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk persoon 1, toen hij illegaal hier in Nederland verbleef, en ook anderen illegale vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten. Door persoon 2, persoon 3, medeverdachte 1 en persoon 4 is verklaard dat persoon 1 in de periode vóór zijn legalisering bij bedrijf 1 B.V. heeft gewerkt. Dat persoon 4 om haar moverende redenen op haar voor persoon 1, maar ook voor zichzelf belastende, verklaring bij de Inspectie in haar verhoor bij de rechter-commissaris is teruggekomen, doet aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van die eerdere verklaring niet af. Daar komt bij dat de voornaam van persoon 1, te weten persoon 1, in verschillende agenda’s van verdachte over 2008 tot en met 2011 voorkomt. persoon 1 verbleef tot 2 november 2011 illegaal in Nederland, en verdachte wist dat. Voorts blijkt uit de verklaring van medeverdachte 1 dat verdachte ook de gegevens van andere Pakistaanse personen heeft gebruikt om anderen te laten werken. Dit volgt ook uit de verklaringen van medeverdachte 2 en medeverdachte 3. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte
Op basis van al het voorgaande, gebaseerd op feiten en/of omstandigheden vervat in de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen, waaronder de deels bekennende verklaring van verdachte over het voeren van een onjuiste administratie, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde bewezen.
Bewezenverklaring
Feit 1: Feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 2 subsidiair: Een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;
Feit 3: Feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna vier jaren op grote schaal een valse loonadministratie gevoerd. Voorts heeft hij tegen betaling valse werkgeversverklaringen opgemaakt. Deze verklaringen zijn gebruikt voor het verkrijgen van een geldlening of ter onderbouwing van de inkomenseis bij de IND.
Daarnaast heeft verdachte arbeid laten verrichten door illegaal in Nederland verblijvende personen, tegen betaling van minder dan het wettelijk minimumloon. Het gebruik maken van illegale arbeidskrachten is met reden strafbaar gesteld, want het levert een bijdrage aan het in stand houden van het illegaal in Nederland verblijven. Voorts heeft verdachte ook deze illegale tewerkstellingen met valse stukken in de boekhouding verdoezeld.
Lees hier de volledige uitspraak.