Onderzoek Chryseis: Telefonische acquisitiefraude

Rechtbank Noord-Nederland 19 oktober 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4337

Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van het onderzoek Chryseis, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek waren de onderzoeken Archird en Eudora, waarbij laatstgenoemde ook was gericht op acquisitiefraude en waarin verdachte medeverdachte, de hoofdverdachte in het onderzoek Chryseis, in beeld kwam bij de politie. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de activiteiten van deze hoofdverdachte op het gebied van acquisitiefraude.

Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land (en een aangifte uit België) van (pogingen tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat de man in veel gevallen een soortgelijke werkwijze hanteerde en aan de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelde. Hij nam daarbij een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Veel aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken duizenden euro’s overgeboekt. In enkele gevallen wist de bank te voorkomen dat het geld in handen van de dader(s) belandde, maar in de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.

Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld. Verdachte

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij een oplichting dan wel dat hij 3.500 euro, althans een hoeveelheid geld, heeft witgewassen. Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij kogelpatronen voorhanden heeft gehad en een stoorzender aangelegd, in de zin van gereed voor gebruik, aanwezig heeft gehad.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit niets blijkt dat verdachte degene is geweest die slachtoffer heeft gebeld of dat slachtoffer vanuit verdachtes woning is gebeld. Ook is verdachte niet in relatie te brengen tot de bankrekening waarop slachtoffer het geld heeft overgemaakt, nu daar geen onderzoek naar is gedaan. Evenmin is vast te stellen dat verdachte en medeverdachte de personen zijn die het tapgesprek op 28 oktober 2015 hebben gevoerd. Indien wordt aangenomen dat verdachte dit tapgesprek heeft gevoerd, dan kan op basis van de inhoud van dit gesprek niet worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad bij de oplichting van slachtoffer. Mocht dit daaruit wel worden afgeleid, dan zou de rol van verdachte enkel inhouden dat hij op een bankrekening heeft gekeken, waarbij hij heeft geconstateerd dat er niets op die bankrekening is gestort. Uit het tapgesprek blijkt immers dat er geen betaling is ontvangen. Daarnaast is niet vastgesteld dat het daadwerkelijk om de bankrekening van slachtoffer gaat. Indien wordt aangenomen dat het wel de bankrekening van slachtoffer betreft, dan kan uit het tapgesprek blijken dat één betaling wel en één betaling niet is gelukt. Indien ervan uit wordt gegaan dat verdachte bij de mislukte betaling betrokken is geweest dat gaat het kennelijk om een poging tot oplichting, hetgeen niet ten laste is gelegd. Indien ervan uit wordt gegaan dat verdachte bij de voltooide betaling betrokken is geweest, dan kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, dan wel van medeplichtigheid. Niet gebleken is immers dat verdachte een voldoende gewichtig aandeel heeft gehad of dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Evenmin is te bewijzen dat verdachte betrokken is geweest bij het witwassen van 3.500 euro. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat het ten laste gelegde onder 2 en 3 kan worden bewezen.

Beoordeling rechtbank

Ten aanzien van feit 1

Aangever slachtoffer heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 28 oktober 2015.1 De rechtbank heeft bij vonnis van heden verdachte medeverdachte veroordeeld voor (onder meer) oplichting van aangever slachtoffer en daarbij bewezenverklaard dat slachtoffer op 28 oktober 2015 door medeverdachte door gebruikmaking van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van in totaal 7.000 euro. Niet is gebleken dat verdachte al dan niet samen met medeverdachte het telefoongesprek met slachtoffer heeft gevoerd.

In het dossier bevindt zich de uitwerking van een tapgesprek van 28 oktober 2015 tussen twee personen.2 Uit niets blijkt dat verdachte één van deze personen is die het gesprek heeft gevoerd, in het bijzonder niet omdat er geen vordering gebruikersgegevens is gedaan om erachter te komen op wiens naam het gebruikte telefoonnummer stond, er geen proces-verbaal van stemherkenning aanwezig is en verdachte heeft aangegeven dat hij niet weet of het telefoonnummer van hem is.

Bovendien overweegt de rechtbank, dat als verdachte al één van de personen is geweest die het gesprek heeft gevoerd, uit de inhoud van het tapgesprek niet blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij een geslaagde overboeking door aangever slachtoffer. Zoals de advocaat terecht heeft aangevoerd, biedt het tapgesprek ruimte voor de reële mogelijkheid dat verdachte betrokken is geweest bij een mislukte transactie. Aldus zou er enkel sprake zijn van een poging, hetgeen niet ten laste is gelegd.

Nu het dossier behalve dit tapgesprek geen andere aanknopingspunten biedt voor enige betrokkenheid van verdachte bij de oplichting van slachtoffer, dan wel voor de betrokkenheid bij het witwassen van 3.500 euro, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.


Ten aanzien van feiten 2 en 3

De politie heeft tijdens een doorzoeking op 28 januari 2016 in de woning van verdachte een jammer en 19 kogelpatronen aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat deze voorwerpen van hem waren. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 2 en 3 derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring & strafoplegging

  • Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie;

  • Feit 3: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.

De rechtbank veroordeelt verdachte voor handelen in strijd met art. 26 WWM en overtreding van art. 10.9 Telecommunicatiewet tot een voorwaardelijke geldboete van 500 euro.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^