Onmogelijkheid tot het ondervragen van een getuige: geen schending eerlijk proces

EHRM 17 september 2013, app. no. 23789/09, Brzuszczyński v. Poland

In deze zaak diende het Hof te oordelen of de onmogelijkheid om een ​​getuige te horen, inbreuk gemaakt op de rechten van de verdachte, Brzuszczyński. Brzuszczyński is veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf wegens het plegen van een een aantal misdrijven, waaronder het medeplegen van moord. Hij klaagt in Straatsburg over schending van zijn recht op een eerlijk proces, nu zijn veroordeling is gebaseerd op verklaringen van een medeverdachte die zelfmoord heeft gepleegd nog voordat het proces was begonnen. Als gevolg was het voor Brzuszczyński niet onmogelijk zijn medeverdachte aan de tand te voelen over eerder afgelegde verklaringen.

Het Hof overweegt dat geen sprake is van schending van artikel 6, § 3 (d) EHRM. Ondanks de moeilijkheden veroorzaakt voor de verdediging door de toelating van de verklaringen en de hiermee samenhangende risico's, zijn er in de optiek van het Hof voldoende factoren om te concluderen dat de toelating van de verklaringen als bewijs, die beslissend zijn geweest, niet heeft geleid tot  schending van artikel 6, § 1, gelezen in samenhang met artikel 6, § 3 (d) van het Verdrag:

“84.  (...) where a statement of the absent witness is the sole or decisive evidence against the defendant, its admission as evidence will not automatically result in a breach of Article 6 § 1. In such a case the Court will subject the proceedings to the most searching scrutiny and will examine whether there were sufficient counterbalancing factors in place, including the existence of strong procedural safeguards.”

Volgens het Hof was de beslissing van de Poolse rechter in dit geval het gevolg van een zeer uitgebreide en evenwichtige beoordeling van het bewijs:

“90.  The Court notes that the critical issue in the case, namely the credibility of R.N. and the reliability of his statements, was examined by the domestic courts at length and in great detail (-). The domestic courts explained why there were no grounds to assume that R.N. had wrongly accused the applicant or P.D. of involvement in the impugned crimes. In the circumstances of the present case the Court is satisfied that the necessary care was applied in the evaluation of R.N.’s statements.”

Print Friendly and PDF ^