Ontdekking van de strafbare feiten door “Spookburgeractie”
/Rechtbank Amsterdam 8 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5704
Verdachte heeft ruim 5 kilo cocaïne voorhanden gehad en hij heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet doordat hij sealbags, een sealapparaat, diverse verpakkingsmaterialen, handschoenen en een fles met azijnzuuranhydride voorhanden heeft gehad. Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een fors geldbedrag, zijnde € 92.000,00.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat enkele opvallende waarnemingen zijn gedaan in en rondom de adres te plaats. Na controle in de politiesystemen blijkt dat op het adres geen personen staan ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie terwijl er wel diverse mensen de woning in- en uitgaan. Tevens blijkt dat het pand eerder in verband is gebracht met aan de Opiumwet gerelateerde feiten. Daarop is een zogeheten Spookburgeractie georganiseerd om te onderzoeken wie er in de woning verblijven. Op 25 april 2017 is, na toestemming van verdachte, de woning door verbalisanten betreden. Binnen werden nog vier andere personen aangetroffen en meerdere mobiele telefoons. Deze feiten en omstandigheden, in combinatie met de eerdere waarnemingen, waren aanleiding om, na toestemming van verdachte, de woning te doorzoeken. In het appartement is vervolgens in een verborgen ruimte een grote hoeveelheid cocaïne, een sealapparaat, diverse verpakkingsmaterialen, een fles met azijnzuuranhydride en een geldbedrag van € 92.000 aangetroffen. Gelet hierop en gezien de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, kan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en diverse stoffen en voorwerpen die bijdragen aan de handel in verdovende middelen, en het witwassen van € 92.000 bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De politie is tot ontdekking van de strafbare feiten gekomen door een “Spookburgeractie” te houden. Zo’n actie is gebaseerd op artikel 3 van de Politiewet.
Het arrest van de Hoge Raad over de dynamische verkeerscontrole (ECLI:HR:2016:2454) dient in het onderhavige geval naar analogie te worden toegepast. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de politie bij de uitoefening van de controlebevoegdheid op de voet van artikel 160 Wegenverkeerswet de te controleren persoon of personen niet mag selecteren op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
Volgens de raadsman was het Italiaans/Albanese uiterlijk van de personen die de politie in en uit de woning heeft zien komen, de aanleiding om de Spookburgeractie uit te voeren. De omstandigheden dat er blijkens de GBA-gegevens geen personen op het adres stonden ingeschreven, in 2015 bij de woning een persoon is aangehouden die drugs bij zich had en in 2016 een wietplantage in de woning is aangetroffen, doen daar niet aan af en vormen bovendien onvoldoende grondslag voor de uitvoering van de controlebevoegdheid. Daarom is bij het aanwenden van de controlebevoegdheid sprake geweest van discriminatie en dient de Spookburgeractie als onrechtmatig te worden aangemerkt.
In de tweede plaats, aldus de raadsman, was blijkens het daarover opgemaakte proces-verbaal het doel van de Spookburgeractie het achterhalen van de personalia van de personen die in de woning verbleven. Toen dat doel bereikt was, hadden de verbalisanten niet aan verdachte mogen vragen of zij de woning mochten doorzoeken. Te minder, nu er op dat moment geen feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een verdenking van het plegen van strafbare feiten. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2016:11482). Om die reden is de doorzoeking die heeft plaatsgevonden in de woning onrechtmatig geweest.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat de politie misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3 Politiewet door de Spookburgeractie aan te wenden voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, te weten ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten.
Er is volgens de raadsman sprake van een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Verdachte heeft nadeel geleden doordat zijn woning is doorzocht. De ernst van het verzuim is gelegen in het feit dat de politie de wettelijke regels niet naleeft en de schending van het huisrecht en de privacy van verdachte. Het vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van hetgeen in de woning is aangetroffen. Bij gebrek aan ander bewijs, moet verdachte van de ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten in het proces-verbaal van 25 april 2017 (pagina 001 e.v.) verslag hebben gedaan van de wijze waarop verdachte, de woning op de adres te plaats en de daarin aangetroffen goederen in beeld zijn gekomen. Kort samengevat, blijkt uit dit proces-verbaal dat door verbalisanten op basis van bepaalde feiten en omstandigheden, waarop hierna zal worden ingegaan, is besloten om een Spookburgeractie te organiseren. De politie heeft bij de woning aangebeld en is na toestemming van verdachte de woning binnengetreden.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de Spookburgeractie en de stelling dat de verbalisanten misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat er – anders dan “Het Blauwe Boekje” bij de verkeerscontrole op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet – geen handboek of naslagwerk is waarin de praktische toepassing van de Spookburgeractie nader is toegelicht en uitgewerkt. Er is derhalve geen schriftelijk vastgelegde definitie van de term ‘Spookburgeractie’.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2017 (pagina 001 e.v.) blijkt dat het de ervaring van de politie is dat luxere woningen regelmatig worden gebruikt door criminelen die anoniem in Nederland willen verblijven. Op deze adressen staat blijkens de gemeentelijke basisadministratie niemand ingeschreven, maar er zijn wel duidelijke aanwijzingen dat het pand wordt bewoond. De bewoners zijn veelal afkomstig uit bijvoorbeeld Engeland, Italië, Albanië, voormalig Joegoslavië en Colombia die vaak op die manier gebruik maken van dergelijke woningen.
In deze woningen worden regelmatig verdovende middelen, grote geldbedragen, valse identiteitsdocumenten en/of wapens aangetroffen.
De rechtbank begrijpt (mede uit de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting) dat naast de zojuist genoemde omstandigheden ook andere omstandigheden kunnen leiden tot de beslissing om een Spookburgeractie te houden, zoals informatie dat het pand of de bewoners in het verleden in verband zijn gebracht met overtreding van bijvoorbeeld de Opiumwet. Uit die mondelinge toelichting blijkt bovendien dat het doel van de Spookburgeractie ziet op handhaving van de openbare orde en zich dus niet beperkt tot controle van de personalia van de personen die zich in de woning bevinden, zoals gesteld door de raadsman.
De rechtbank concludeert dat de politie tot een Spookburgeractie overgaat op basis van een combinatie van indicatoren en niet uitsluitend of in overwegende mate op basis van de etniciteit van bewoners of bezoekers van een perceel. Dit in ogenschouw genomen kan niet worden gezegd dat deze methode op zichzelf onrechtmatig is en dat de politie misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid ex artikel 3 van de Politiewet.
In het onderhavige geval hebben verbalisanten verschillende mannen met een Italiaans/Albanees uiterlijk gezien die een luxe woning in- en uitlopen en schichtig om zich heen kijken. Na controle in de politiesystemen blijkt dat er geen personen op dit adres stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Bovendien zag de verbalisant in de politiesystemen dat op hetzelfde adres in 2016 een wietplantage was aangetroffen en dat in 2015 een Albanese man met een kilo cocaïne was aangehouden die kort voor zijn aanhouding deze woning had verlaten. Die Albanese man was huurder van een andere woning waar ook niemand stond ingeschreven en bovendien een kleine hoeveelheid verdovende middelen en circa € 296.380 was aangetroffen.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat verbalisanten op basis van deze feiten en omstandigheden gerechtigd waren om actie te ondernemen en toestemming aan de bewoner(s) te vragen om de woning binnen te treden. De rechtbank stelt vast dat de hoofdbewoner – zijnde verdachte – de verbalisanten inderdaad (met tussenkomst van een tolk) toestemming heeft gegeven om binnen te treden. Dat betekent dat het binnentreden in de woning van de adres niet onrechtmatig was.
Door de raadsman is voorts bepleit dat verbalisanten, na het binnentreden, niet gerechtigd waren tot het overgaan van het doorzoeken van de woning nu het doel van de Spookburgeractie was bereikt door het vaststellen van de identiteit van de bewoner. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank – anders dan de raadsman – van oordeel dat niet is gebleken dat het doel van een Spookburgeractie uitsluitend is tot vaststelling te komen van de personalia van degenen die in een woning verblijven. Hoewel op het eerste gezicht, na binnentreding, geen aanwijzingen waren van overtredingen van bijvoorbeeld de Opiumwet, mochten verbalisanten, gelet op hun eerdere waarnemingen, aan verdachte toestemming vragen om een doorzoeking te doen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat het de verbalisanten, ook indien die waarnemingen zouden hebben ontbroken, vrij stond deze toestemming te vragen. Verdachte heeft vervolgens ondubbelzinnig toestemming gegeven voor de doorzoeking. Derhalve is ook de doorzoeking niet onrechtmatig te noemen.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De verweren worden daarom verworpen.
Nu bewijsuitsluiting niet aan de orde is, acht de rechtbank op basis van de in bijlage I genoemde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte (bij de politie en ter terechtzitting) – inhoudende dat hij de hoofdbewoner is, de goederen in de woning allemaal van hem zijn, hij de cocaïne en het geld bewaarde voor een derde persoon van wie hij de naam niet wil noemen, en hij dit een en ander in de verborgen ruimte heeft verstopt – het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.