Ontneming van voordeel verkregen uit oplichting van zorgverzekeraar
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1039
Veroordeelde is bij gelijktijdig arrest van 11 april 2014 tot straf veroordeeld onder meer ter zake van (bewezen verklaard onder 2) oplichting, meermalen gepleegd in de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 november 2010.
Het hof ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het oordeel, dat veroordeelde door middel van het begaan van het bewezen verklaarde feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr heeft genoten en dat dit voordeel moet worden geschat op € 864.264,01.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat veroordeelde:
- in de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 november 2010 VGZ Zorgverzekeraar N.V. middels oplichting heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van € 884.246,01;
- inmiddels een bedrag van € 20.000,00 heeft terugbetaald aan VGZ Zorgverzekeraar N.V.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde is getroffen door een hersenstambloeding met ernstige en blijvende gevolgen. Gelet daarop valt naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat veroordeelde op enig moment alsnog in staat zal zijn arbeid te verrichten. Voorts is gebleken dat op grond van een in een proces-verbaal van comparitie vastgelegde vaststellingsovereenkomst de huidige en toekomstige draagkracht van veroordeelde tot haar pensioengerechtigde leeftijd wordt gebruikt voor aflossing van de door veroordeelde aan VGZ Zorgverzekeraar N.V. verschuldigde som. Deze som betreft het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om enig bedrag te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof vindt daarin aanleiding het door veroordeelde te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, te bepalen op de waarde van de onder veroordeelde conservatoir in beslag genomen goederen, zijnde – blijkens een door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegd e-mailbericht – € 22.657,52.
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht en stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 864.246,01. Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 22.657,52.
Lees hier de volledige uitspraak.