Ontvankelijkheid cassatieberoep gericht tegen fictieve beschikking rechtbank
/Hoge Raad 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:338
Namens klager heeft mr. C.N.M. Dekker op 11 augustus 2017 een klaagschrift op grond van artikel 98, vierde lid, en artikel 552a, Sv ingediend bij de rechtbank Den Haag. Blijkens de ‘akte instellen beroep in cassatie’ heeft voornoemd gerecht nagelaten binnen de wettelijke termijn van dertig dagen na ontvangst van het klaagschrift, conform het bepaalde in artikel 552a, zevende lid, Sv, te beslissen.
Middel
Het middel houdt in dat de rechtbank Den Haag een fictief besluit tot ongegrondverklaring van het klaagschrift heeft genomen omdat het heeft nagelaten binnen de wettelijke termijn van dertig dagen na ontvangst van het klaagschrift conform het bepaalde in artikel 552a, zevende lid, Sv te beslissen.
Beoordeling Hoge Raad
In deze zaak is naar aanleiding van een schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv door de griffier bij de Rechtbank Den Haag op 26 september 2017 een cassatieakte opgemaakt met de volgende inhoud:
"Heden, 26 september 2017, verscheen ter griffie van de rechtbank Den Haag, (...)
die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van beroep in cassatie inzake:
betrokkene,
(...)
tegen de fictieve beschikking van de rechtbank Den Haag, d.d. 11 september 2017. Het klaagschrift is op 11 augustus ingediend. Krachtens artikel 552a lid 7 moet in geval van een geheimhouder binnen dertig dagen, dus uiterlijk 11 september zijn beslist. Dat is niet gebeurd, waardoor sprake is van een fictief besluit tot ongegrondverklaring van het klaagschrift."
Tegen het uitblijven van een beschikking staat geen beroep in cassatie open. De betrokkene kan in het ingestelde beroep niet worden ontvangen.
Lees hier de volledige uitspraak.