Hernieuwd beklag & geldende termijnen
/Hoge Raad 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2863
Bij beschikking van 10 april 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Deze beschikking houdt onder meer het volgende in:
"1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 21 februari 2013 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een klaagschrift, gedateerd 21 februari 2013 van [klager] , dan wel genaamd [klager] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , (...) dat strekt tot opheffing van het onder [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1983, gelegde beslag op een geldbedrag van € 30.000,- met last tot teruggave aan klager van het geldbedrag.
(...)
2. Standpunt van de klager
Namens klager is door de raadsman aangevoerd dat het geldbedrag van een familielid, genaamd [betrokkene 2] , verblijvende in Mogadishu, afkomstig is. Door tussenkomst van [betrokkene 3] , een medewerker van de Somalische Ambassade in België is het geldbedrag aan klager overhandigd. Het geldbedrag is bedoeld voor de aankoop van tractoren.
3. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard, primair omdat het geld niet aan klager toebehoort en subsidiair op strafvorderlijke gronden.
4. Beoordeling
Ter gelegenheid van de openbare behandeling van het onderhavige klaagschrift heeft klager desgevraagd bevestigd dat het inbeslaggenomen geldbedrag niet aan hem, maar aan zijn oom, [betrokkene 2] uit Mogadishu, toebehoort en dat klager dit bedrag (slechts) onder zich had om daarmee ten behoeve van voornoemde oom een tweetal tractoren aan te kopen.
Nu klager volgens zijn eigen verklaring geen eigenaar of beperkt zakelijk gerechtigde is van c.q. met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag, maar dit (slechts) ten behoeve van zijn oom onder zich zou hebben gehad, het geldbedrag voorts niet onder klager in beslag is genomen en niet is gesteld noch aannemelijk gemaakt dat klager namens voornoemde oom optrad, kan klager niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering en dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag."
Bij beschikking van 9 januari 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam de klager wederom niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Deze beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Feiten
Op 1 november 2012 is onder [betrokkene 1] en klager [klager] een geldbedrag van € 30.000,- op grond van artikel 94 Sv in beslag genomen.
Op 10 april 2013 heeft de rechtbank [klager] niet-ontvankelijk verklaard in een eerder ingediend klaagschrift.
Op 26 juni 2013 heeft de rechtbank een eerder klaagschrift van [betrokkene 4] ongegrond verklaard.
Op 27 juni 2013 is de strafzaak tegen [betrokkene 1] geseponeerd.
Op 14 maart 2014 is de strafzaak tegen [klager] geseponeerd.
Inhoud van de klacht
Het klaagschrift, zoals in raadkamer nader toegelicht, strekt tot opheffing van het gelegde beslag op het geldbedrag, met last tot teruggave daarvan aan de klagers. Het geldbedrag behoort aan klagers toe. Immers het geldbedrag is door klager [betrokkene 4] aan klager [klager] uitgeleend voor de aankoop van tractoren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van Justitie heeft zich, met betrekking tot het klaagschrift van [klager] , op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk verklaard dient te worden verklaard in zijn beklag. Er is reeds eerder door hem een klaagschrift ingediend en de rechtbank heeft hem toen ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belanghebbende was. Hierin is niets veranderd, nu klager [klager] zegt dat hij het geld heeft gekregen van zijn oom om tractoren te kopen. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich, met betrekking tot het klaagschrift van [betrokkene 4] , op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Onvoldoende staat vast dat klager [betrokkene 4] de rechthebbende van het geldbedrag is. [klager] heeft wisselende verklaringen afgelegd over van wie hij het geld heeft gekregen voor de aankoop van tractoren.
Beoordeling
Klaagschrift [klager]
Uit het dossier blijkt dat klager op 21 februari 2013 een klaagschrift heeft ingediend bij de rechtbank betreffende hetzelfde geldbedrag en dat de rechtbank op 10 april 2013 heeft beslist dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Tegen deze beslissing is klager niet in cassatie gegaan. Derhalve is de beslissing in kracht van gewijsde gegaan, zodat ervan uit moet worden gegaan dat klager geen belanghebbende is.
Een nieuwe beoordeling is in beginsel niet mogelijk, omdat het Wetboek van Strafvordering een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Er zijn door klager geen feiten en omstandigheden gesteld die pas na de vorige uitspraak zijn opgekomen en die het daarin vervatte oordeel kunnen aantasten. Dat de strafzaak tegen klager is geseponeerd doet immers niet af aan de gestelde eigendom van het geld.
Derhalve dient de klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag."
Het namens de klager ingediende (derde) klaagschrift houdt onder meer het volgende in:
"2. Zoals blijkt uit voornoemde stukken is [klager] toentertijd niet ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift. Inmiddels is de strafzaak tegen [klager] echter geseponeerd en verzet het strafvorderlijk belang zich derhalve thans niet meer tot teruggave van het onder productie 1 en 2 genoemde en onder cliënt in beslag genomen geldbedrag ad € 30.000,--.
3. Derhalve is, middels een schrijven d.d. 21 augustus 2015 (productie 3), aan mevrouw mr. dr. J.M. Bonnes (Officier van Justitie) verzocht het beslag op te heffen met de last tot teruggave/afgifte van het geldbedrag ad € 30.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente.
4. Echter is tot twee keer toe door het Openbaar Ministerie aangegeven dat niet overgegaan zal worden tot opheffing van het beslag en de teruggave van het geldbedrag. Bijgaand wordt overgelegd een e-mailbericht d.d. 11 september 2015 en een e-mailbericht d.d. 18 september 2015 van de heer mr. W.B.J. ten Have (Officier van Justitie), waaruit voorgaande blijkt (productie 4).
5. Klager kan zich echter nadrukkelijk niet vinden in deze beslissing. Ter argumentatie het navolgende.
6. Uit artikel 116 Wetboek van Strafvordering vloeit voort dat teruggave geschiedt aan de beslagene. Afgaande op hetgeen gesteld in de e-mailberichten als bedoeld onder punt 3 van dit klaagschrift, moet worden verondersteld dat er sprake is geweest van een verwarring tussen [klager] en medeverdachte toentertijd ( [betrokkene 4] ). [klager] heeft immers geen afstand van het geld gedaan.
7. Dat [klager] zich op het standpunt stelt dat het geld van [betrokkene 4] is, doet niet af aan de verplichting tot teruggave. De stand dient immers te worden bereikt alsof er geen beslag is geweest, nu er geen strafvorderlijk belang meer is (dit wordt overigens onderkend door het Openbaar Ministerie).
8. Het geldbedrag dient derhalve teruggegeven te worden aan [klager] . Voor de in beslagname had hij het geld immers ook voorhanden (ongeacht de civielrechtelijke titel, die in casu op geen enkele wijze als onrechtmatig is bestempeld).
9. De teruggave aan [klager] laat andermans aanspraken op het geldbedrag onverlet, zoals eveneens voortvloeit uit artikel 116 Wetboek van Strafvordering. Dit is echter een civiele kwestie, welke niet ter beoordeling van het Openbaar Ministerie dient te vallen. Zonder het beslag bestond die eventuele verhouding immers ook."
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van dit derde klaagschrift houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman deelt mede: Er is geen strafvorderlijk belang voor het voortduren van het beslag, derhalve dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard. Het beslag veroorzaakt veel problemen binnen de familiaire sfeer van de klager. Er loopt geen strafzaak meer tegen de klager. Ik heb op een eerder moment van de officier van justitie vernomen dat er onderzoek zou worden gedaan naar de herkomst van het geldbedrag maar dit is niet gebeurd. Ik vraag u het beklag gegrond te verklaren en de teruggave te gelasten van het geldbedrag, vermeerderd met de wettelijke rente.
(...)
De raadsman deelt mede: de zaak is geseponeerd en de klager heeft geen afstand gedaan van het in beslag genomen geldbedrag. De vraag is nu waaruit het belang van strafvordering nog bestaat.
De rechter houdt voor dat de officier van justitie stelt dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat de klager eigenaar is van het geldbedrag. De klager heeft verklaard dat het geldbedrag van zijn oom is.
De raadsman deelt mede: de oom van de klager heeft afstand gedaan van het geldbedrag en de klager heeft dat niet gedaan.
De rechter houdt voor dat het klaagschrift dat als eerste is ingediend ongegrond is verklaard omdat de klager onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het geldbedrag aan hem in eigendom toebehoort.
De raadsman deelt mede: het geldbedrag is afkomstig uit Somalië en daar maakt men weinig gebruik van betalingen via de bank, goederen worden in de regel met contant geld aangeschaft. Het geldbedrag heeft geen illegale herkomst. Het voortduren van het beslag veroorzaakt veel problemen binnen de familie van de klager. De klager zal het geldbedrag, wanneer het beslag is opgeheven, teruggeven aan zijn oom."
De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Feiten
Op 1 november 2012 is onder de klager beslag gelegd op een geldbedrag ter hoogte van € 30.000,=.
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv.
Dit beslag is gelegd in het kader van de onder opgemeld parketnummer ingeschreven strafzaak tegen de klager. Op 14 maart 2014 is de strafzaak tegen de klager geseponeerd.
Op 10 april 2013 heeft de rechtbank de klager niet ontvankelijk verklaard in een eerder ingediend klaagschrift ter zake van onderhavig beslag. Op 9 januari 2015 heeft de rechtbank de klager wederom niet ontvankelijk verklaard in een klaagschrift ter zake van onderhavig beslag. Tegen deze beschikking heeft de klager beroep in cassatie aangetekend. Bij arrest van 10 november 2015 heeft de Hoge Raad het beroep niet ontvankelijk verklaard bij gebreke van middelen van cassatie.
Standpunt klager en standpunt officier van justitie
Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van een geldbedrag ter hoogte van € 30.000,=. Aangevoerd is dat het geldbedrag toebehoort aan de medeverdachte, dit doet niet af aan de verplichting tot teruggave aan de klager. Er dient te worden teruggegaan naar de situatie alsof er geen beslag is geweest, nu er geen strafvorderlijk belang meer is. De strafzaak tegen de klager is inmiddels geëindigd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag. Daartoe is gesteld dat namens de klager geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld die pas na de uitspraak van 9 januari 2015 zijn opgekomen en die het daarin vervatte oordeel kunnen aantasten.
Ontvankelijkheid
Een klager kan opnieuw een klaagschrift indienen strekkende tot - zoals in het onderhavige geval - beëindiging van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, indien een eerder ingediend klaagschrift waarop ten gronde is beslist, niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet is geëindigd. Een klager is in een hernieuwd beklag echter niet-ontvankelijk indien daarin enkel een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop hij in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (Vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BH1478, NJ 2009/178.)
Niet is vereist dat de feiten of omstandigheden waarop in het hernieuwd beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag (vgl HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580).
Bij beschikking van 9 januari 2015 is laatstelijk ten gronde beslist op het beklag van klager tegen de inbeslagneming van hetzelfde geldbedrag. De klager heeft geen andere argumenten of omstandigheden gesteld dan die waarover bij voormelde beschikking een oordeel is gegeven. De strafzaak was ten tijde van de behandeling van het vorige klaagschrift immers reeds geseponeerd en de rechtbank heeft daarover bovendien overwogen dat dit niet afdoet aan de gestelde eigendom van het geld.
Nu geen beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerder klaagschrift was gebaseerd en die van dien aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag, wordt klager niet ontvankelijk verklaard in het beklag."
Middel
Het middel klaagt dat de rechtbank ontoereikend, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat de klager in zijn hernieuwde beklag geen feiten en of omstandigheden naar voren heeft gebracht waarop hij niet eerder een beroep heeft gedaan en die tot een nieuwe beoordeling van zijn verzoek nopen.
Beoordeling Hoge Raad
Vooropgesteld dient te worden dat een klager binnen de in art. 552a, derde en vierde lid, Sv bedoelde termijnen opnieuw een klaagschrift kan indienen strekkende tot beëindiging van het op de voet van art. 94 Sv dan wel art. 94a Sv gelegde beslag, indien een eerder ingediend klaagschrift waarop ten gronde is beslist, niet heeft geleid tot opheffing van het beslag en dat beslag nog niet is geëindigd. De klager is in een hernieuwd beklag niet-ontvankelijk indien daarin enkel een beroep wordt gedaan op feiten en/of omstandigheden waarop hij in het eerdere klaagschrift of bij gelegenheid van de behandeling daarvan een beroep heeft gedaan. (Vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580, NJ 2016/202.)
Het oordeel van de Rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag omdat bij de eerdere beschikking van 9 januari 2015 "ten gronde is beslist op het beklag" is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat bij die eerdere beschikking het beklag niet ongegrond is verklaard en daarbij niet reeds evident ten gronde is beslist op de in het onderhavige klaagschrift aangevoerde argumenten, die erop neerkomen dat het belang van strafvordering is vervallen, dat de klager als beslagene degene is aan wie het geld moet worden teruggegeven, dat de oom van de klager niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en dat de klager als rechthebbende op het geldbedrag moet worden beschouwd.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.