Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep & adres (op gefaxte bijzondere volmacht) voor toezending afschrift appeldagvaarding

Hoge Raad 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3190

De verdachte is bij arrest van 18 maart 2016 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Het arrest van het hof houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:

“Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Op 8 september 2014 heeft de griffie van de rechtbank Gelderland een akte rechtsmiddel opgemaakt, gericht tegen het vonnis van de rechtbank, op verzoek van mr P.T. Pel.

Aan de akte rechtsmiddel is een schriftelijke bijzondere volmacht om namens de verdachte het hoger beroep in te stellen gehecht.

Op grond van artikel 450 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient in een dergelijke bijzondere volmacht te zijn opgenomen de mededeling:

1. dat de advocaat bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep;

2. dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep; en

3. een adres van de verdachte voor toezending van een afschrift van de appeldagvaarding.

Bij gebrek daaraan kan het hoger beroep niet ontvankelijk worden verklaard. (HR 22 december 2009, LJN BJ7810).

Er bestaat onvoldoende grond voor een niet-ontvankelijkverklaring van het appel indien sprake is van één of meer verzuimen maar ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van artikel 279 Sv gemachtigd raadsman is verschenen, die verklaart dat aan de verlening van de onvolkomen volmacht de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om op rechtsgeldige wijze hoger beroep te doen instellen (o.a. HR 20 maart 2012, LJN BV6999, HR 29 januari 2013, LJN BY8897).

In de onderhavige bijzondere volmacht is niet voldaan aan het onder 3 vermelde.

Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen. Wel is verschenen mr. P.T. Pel. Daarnaar gevraagd heeft de raadsman te kennen gegeven niet uitdrukkelijk te zijn gevolmachtigd door de verdachte om namens deze op te treden.

Het hof zal de verdachte gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.”

Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een op 8 september 2014 opgemaakte appelakte waarbij een ambtenaar van de griffie van de rechtbank Gelderland, daartoe gemachtigd blijkens een aan de akte gehechte brief, welke dient te worden beschouwd als bijzondere volmacht, verklaarde namens verdachte hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis van de politierechter. Aan deze akte is een faxbericht gehecht dat het volgende inhoudt:

“Geachte heer, mevrouw,

In dezen treed ik op voor verdachte, geboren op geboortedatum/1966.

In bovengenoemde zaak is dd. 25/08/2014 onder bovengenoemd parketnummer tegen cliënt een strafvonnis gewezen door de Politierechter van uw Rechtbank. Cliënt wenst tegen dit strafvonnis appel in te stellen.

Ondergetekende verklaart hierbij bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van het appel.

Ondergetekende verleent hierbij volmacht aan iedere medewerker van de strafgriffie van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, tot het instellen van bovengenoemd appel.

Indien en voor zover vereist, wordt hierbij verklaard dat cliënt instemt met de wijze van ontvangst van de akte van uitreiking als bedoeld in art. 450 lid 3 Sv.

Afschrift van de dagvaarding kan worden verzonden aan bovengenoemd kantooradres.”

Middel

Het middel klaagt dat het hof het hoger beroep van verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de schriftelijke bijzondere volmacht volgens het hof niet voldoet aan de eisen van art. 450, derde lid, Sv.

Beoordeling Hoge Raad

In aanmerking genomen dat het als schriftelijke bijzondere volmacht aangemerkte faxbericht van 8 september 2014 een adres voor de toezending van een afschrift van de appeldagvaarding inhoudt, namelijk het kantooradres van mr. P.T. Pel, zijn het oordeel van het Hof dat voormelde volmacht een adres voor de toezending ontbeert en het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, niet begrijpelijk.

Het middel is gegrond.

Opmerking verdient nog dat de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv zich onderscheidt van de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid onder c, Sv. Eerstgenoemde opgave is verplicht indien het instellen van het hoger beroep geschiedt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een medewerker ter griffie. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450, derde lid, Sv voorziene mogelijkheid dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv wordt verzonden (art. 450, vijfde lid, Sv). Dat mag ook het kantooradres van de advocaat betreffen die namens de verdachte een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.

Indien de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet aanstonds na het instellen van het hoger beroep geschiedt, doch op een nadien gelegen moment, vindt de regeling van art. 450, vijfde lid, Sv geen toepassing maar bestaat op grond van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv wel de verplichting - behoudens in de gevallen genoemd in art. 588a, derde lid, Sv - om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In HR 17 november 2015, ECLI:NL: HR:2015:3320, NJ 2016/18, is overwogen dat aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Met betrekking tot de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van art. 48 Sv. Dat laat overigens onverlet, naar in voornoemd arrest is overwogen, dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak.

Conclusie AG: contrair

6. Vooropgesteld dient te worden dat de Hoge Raad in zijn arrest van 22 december 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010, 102 m.nt. Borgers) eisen heeft geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om namens de verdachte hoger beroep in te stellen dient te voldoen. Die volmacht moet inhouden:

(i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv);

(ii) de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv); en

(iii) het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding (art. 450, derde lid, Sv).

7. Voorts geldt dat in zaken waarin ter terechtzitting in hoger beroep noch de verdachte noch een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen, in de regel het door een advocaat door middel van een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker ingestelde beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard indien die volmacht niet aan alle voormelde voorwaarden voldoet. De vraag die in deze zaak aan de orde wordt gesteld is of de vermelding van het kantooradres van de raadsman van de verdachte in voormelde brief bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als de opgave van een adres door de verdachte als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv?

8. Een brief van een raadsman aan de griffier houdende een schriftelijke volmacht met een soortgelijke mededeling zoals hier was eveneens aan de orde in het arrest van uw Raad van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1589. De laatste zin luidde: “Ik verzoek mij een afschrift van de 'akte instellen rechtsmiddel' te doen toekomen. De oproeping kan te zijner tijd eveneens aan mijn kantooradres worden verzonden.” De klacht dat hiermee sprake was van de opgave van een adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, werd verworpen. Opmerkelijk is dat de Hoge Raad daarbij in aanmerking nam dat voormelde brief − in strijd met het derde lid van art. 450 Sv − niets inhoudt omtrent de instemming van de verdachte met het door de griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping noch omtrent een adres van de verdachte voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.

9. De hiervoor onder 5 weergegeven brief houdende de schriftelijke volmacht vermeldt niet een door verdachte opgegeven adres voor de toezending van het afschrift van de dagvaarding. Enkel is vermeld dat een afschrift van de dagvaarding naar het kantooradres van de raadsman kan worden verzonden. In de brief zou bijvoorbeeld vermeld kunnen worden: verdachte heeft mij, zijn raadsman, opgegeven dat een afschrift van de dagvaarding gezonden kan worden aan (volgt adres). De slotzin van de onder 5 weergegeven brief biedt geen duidelijkheid over de vraag of het de verdachte is die het adres heeft opgegeven. De in het middel vervatte klacht dat het hof in zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat geen adres is opgegeven, dan wel dat geen eigen adres van verdachte is opgegeven, berust aldus op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Gelet hier op is het oordeel van het hof dat “in de onderhavige bijzondere volmacht niet is voldaan aan het onder 3 vermelde” onjuist noch onbegrijpelijk.

10. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^