Onvoldoende waarborgen tegen misbruik aftapbevoegdheid
/EHRM 23 juni 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:0623JUD005835912 (Haščák t. Slowakije)
In de onderhavige zaak heeft het EHRM een schending van artikel 8 EVRM vastgesteld. Het EHRM is kritisch over het ontbreken van waarborgen tegen misbruik van de aftapbevoegdheid en over de onzorgvuldigheid waarmee met de verkregen informatie is omgegaan.
In 2005 en 2006 zijn de gesprekken van een bekende Slowaakse zakenman afgetapt in het licht van een corruptieonderzoek naar zijn zakenpartner, Vagra. Het onderzoek, operatie ‘Gorilla’, dat door de Slowaakse inlichtingendienst (SIS) is uitgevoegd, had tot doel om klager zijn zakenpartner en een andere persoon te controleren. Klager stelt dat hij die andere persoon was.
De uitgevaardigde bevelen maakten het mogelijk de woning van Varga af te luisteren, hetgeen resulteerde in geluidsopnamen en uitgeschreven analytische samenvattingen. De bevelen werden na een vordering van Vagra nietig verklaard door het Grondwettelijk Hof. In 2011 werd een deel van het materiaal door een anonieme bron op het internet geplaatst. In deze gesprekken was te horen hoe klager vergaande vormen van corruptie besprak bij de privatisering van staatsbedrijven. Klager heeft meerdere pogingen gedaan om het materiaal te laten vernietigen.
Klager heeft talrijke rechtsmiddelen aangewend bij zowel de rechterlijke, de uitvoerende als de parlementaire autoriteiten. Tussen 2012 en 2015 werden meerdere ingediende grondwettelijke klachten afgewezen.
Klager heeft voor het EHRM gesteld dat door het ontbreken van waarborgen rondom het aftappen van zijn telefoongesprekken, art. 8 EVRM is geschonden.
Aangezien de klachten van klager krachtens art. 8 in aanzienlijke mate identiek waren en voortkwamen uit een identieke feitelijke en procedurele achtergrond als die welke in de zaak Zoltán Varga is onderzocht, stelt het EHRM vast dat de in die zaak aangehaalde en toegepaste rechtspraak in de onderhavige zaak van toepassing is. Bijgevolg vielen de tenuitvoerlegging van de twee aanhoudingsbevelen en de bewaring van het daaruit voortvloeiende materiaal binnen de werkingssfeer van artikel 8 en vormden zij een inmenging in klagers recht op eerbiediging van zijn privéleven.
Het Hof heeft in de zaak Zoltán Varga geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de aanhoudingsbevelen in beginsel een wettelijke basis had, maar was aangetast door ernstige tekortkomingen in die aanhoudingsbevelen en in de daarmee verband houdende procedures. Aangezien deze tekortkomingen te wijten waren aan de uitvaardigende rechterlijke instantie en in wezen van objectieve aard waren, belette het feit dat klagers vergelijkbare grondwettelijke klacht tegen de uitvaardigende rechterlijke instantie als laattijdig was afgewezen, het EHRM niet om deze tekortkomingen in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de onderhavige zaak.
Het EHRM oordeelt dat het SIS bij de tenuitvoerlegging van de bewakingsbevelen, gelet op de onduidelijkheid van de toepasselijke bevoegdheidsregels en het ontbreken van procedures voor de uitvoering van de bestaande regels en de gebreken in de toepassing daarvan, praktisch over een onbegrensde beoordelingsbevoegdheid heeft beschikt, die niet gepaard is gegaan met een door de rechtsstaat vereiste mate van bescherming tegen willekeurige inmenging. Bijgevolg was dit niet in overeenstemming met de wet in de zin van art. 8, lid 2 EVRM. In de onderhavige zaak is dat des te erger omdat klager zelf geen verdachte was. Problematisch is ook dat het materiaal niet zorgvuldig is opgeslagen en dat er geen toezicht is gehouden op het gebruik ervan.
Het EHRM concludeert dat het aftappen zelf en de retentie van het verkregen materiaal in strijd zijn met artikel 8 EVRM.
Lees hier de volledige uitspraak.