Ook bij verzet na een strafbeschikking mag telastelegging cfm. eisen art. 313 Sv worden gewijzigd
/Hoge Raad 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3249 Aan verzoeker in cassatie is op 5 maart 2012 een strafbeschikking uitgereikt ter zake van diefstal in vereniging (art. 311, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr). Daartegen heeft verzoeker verzet ingesteld op 23 maart 2012 (zonder daarbij inhoudelijke bezwaren aan te dragen). Verzoeker is vervolgens na het ingesteld verzet opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 december 2012. Blijkens de oproeping is aan verzoeker winkeldiefstal in vereniging tenlastegelegd, en wel als volgt:
“dat hij op of omstreeks 9 januari 2012 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een krimpkous en/of een slijpschijf, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Hornbach (filiaal Wateringen), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) (art. 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)”.
Op de terechtzitting van de politierechter van 14 augustus 2013 is op vordering van de officier van justitie en op grond van art. 313 Sv de tenlastelegging in die zin gewijzigd dat daaraan medeplegen van oplichting (art. 326 j° art. 47 Sr) is toegevoegd:
“en/of
hij in of omstreeks 9 januari 2012 te Wateringen, Gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels (een medewerker van) winkelbedrijf Hornbach heeft bewogen tot afgifte van een slijpschijf (tegen betaling van het bedrag van een goedkopere slijpschijf), in elk geval enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die slijpschijf uit de bijbehorende verpakking gehaald en (vervolgens) in de verpakking van een goedkopere slijpschijf gedaan, waardoor (een medewerker van) winkelbedrijf Hornbach werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
De politierechter heeft bij vonnis van 14 augustus 2013 de uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd, het aan verzoeker tenlastegelegde bewezenverklaard, het bewezenverklaarde gekwalificeerd als diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen oplichting en verzoeker veroordeeld tot een geldboete van € 350. Namens verzoeker is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 3 juni 2014 verzoeker veroordeeld tot een geldboete van €300 wegens medeplegen van oplichting.
Het Hof heeft met betrekking tot de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg onder meer het volgende overwogen:
"De stelling van de raadsvrouw dat het in het algemeen niet is toegestaan om na intrekking van een strafbeschikking een vordering wijziging tenlastelegging in te dienen vindt geen steun in het recht. De vereisten voor de behandeling van de zaak na verzet zijn neergelegd in artikel 257f, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof kon de vordering wijziging tenlastelegging worden toegestaan door de politierechter nu de grenzen van art. 68 van het Wetboek van Strafrecht niet zijn overschreden. Het late stadium waarin de wijziging tenlastelegging is gevorderd en het feit dat in eerste instantie andere informatie is verstrekt over de aanwezigheid van de camerabeelden doet aan dit oordeel niet af. Naar het oordeel van het Hof is er geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel of is doelbewust of met grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte te kort gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling."
Middel
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie kon worden ontvangen in diens vordering tot wijziging tenlastelegging en dat deze wijziging toelaatbaar was, althans heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging van verzoeker.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat een op de voet van art. 257f, derde lid, Sv in verbinding met art. 313 Sv voorgestelde wijziging tenlastelegging in een zaak waarin aanvankelijk een strafbeschikking is uitgevaardigd beperkt dient te blijven tot wijzigingen van ondergeschikte aard. Daartoe wordt gewezen op het bijzondere karakter van de strafbeschikking, het belang van een verdachte bij het betrachten van zorgvuldigheid aan de zijde van het Openbaar Ministerie gedurende het strafbeschikkingstraject, het belang van een verdachte bij afdoening door middel van een strafbeschikking (mede gelet op de consequenties voor het strafblad) en het onthouden aan de verdachte van de mogelijkheid om de zaak met verbeterde kwalificatie buiten rechte af te doen.
Beoordeling Hoge Raad
Het oordeel van het Hof geeft - gelet op de wettelijke bepalingen en wetsgeschiedenis - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat een op de voet van art. 257f, derde lid, in verbinding met art. 313 Sv voorgestelde wijziging van de tenlastelegging in een zaak waarin aanvankelijk een strafbeschikking is uitgevaardigd beperkt dient te blijven tot wijzigingen van ondergeschikte dan wel redactionele aard, vindt geen steun in het recht, nu ook in dat verband immers bepalend is of de grenzen van art. 68 Sr in acht zijn genomen.
In zoverre faalt het middel.
Lees hier de volledige uitspraak.