Oordeel hof dat bewezenverklaarde witwassen en het in de bewezenverklaring misdrijf waaruit die geldbedragen afkomstig waren, in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat b.p. door het 'medeplegen van witwassen' rechtstreeks schade heeft geleden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting
/Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:216
Aangeefster/betrokkene 1 ontdekt medio juli 2009, na terugkomst van vakantie, dat geldbedragen van haar bankrekening zijn afgeschreven. Daarvoor blijken overschrijvingskaarten van aangeefster te zijn gebruikt. Op de overschrijvingskaarten is betrokkene 3 te Lanaken als begunstigde ingevuld. Aangeefster bankiert zelf bij de ING-bank via internet met tancodes. Tijdens haar vakantie heeft zij geen sms-bericht met tancodes ontvangen. Zij heeft in 2007 voor het laatst haar overschrijvingskaarten gebruikt. Aangeefster doet aangifte van valsheid in geschrift.
Verdachte is in de zomer van 2009 door een zakenrelatie benaderd met de vraag of verdachte kon bemiddelen om geld naar een buitenlandse bankrekening te transporteren. Een vrouw had een overschrijvingskaart ondertekend, dat geld moest via een andere Nederlandse bankrekening naar het buitenland worden gestort om vervolgens contant te worden overhandigd aan de zakenrelatie van verdachte. De vrouw was op vakantie en de zakenrelatie van verdachte was in het bezit gekomen van de overschrijvingskaart.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 29 oktober 2013 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden wegens medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
Middel
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij betrokkene 1 de schade waarvan zij vergoeding vordert als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft geleden, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans dat de toewijzing van de vordering van betrokkene 1 en de oplegging van de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed.
Beoordeling Hoge Raad
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 29 juni 2009 tot en met 29 december 2009, in Nederland, en te Liechtenstein, en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en van voornoemde geldbedragen de herkomst heeft verhuld, althans heeft verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was, terwijl hij, verdachte, telkens wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De raadsman voert het woord - zakelijk weergegeven -: (...)
De schade van de benadeelde partij is niet rechtstreeks het gevolg van handelen van mijn cliënt. betrokkene 1 is benadeeld door degene die het geld van haar bankrekening heeft gehaald. Het is mijns inziens niet zo dat iemand die veel later over het geld beschikt, moet opdraaien voor de geleden schade."
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij betrokkene 1 geleden materiële schade en de verdachte uit dien hoofde veroordeeld tot betaling van een bedrag van €220.090, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2009 tot aan de dag van de voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover een van de mededaders aan zijn verplichting tot schadevergoeding heeft voldaan, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting is bevrijd. Het Hof heeft de verdachte voorts de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van betrokkene 1, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis, met de in dat verband gebruikelijke bepalingen. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen:
"Vordering van de benadeelde partij betrokkene 1
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 220.090,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen de door betrokkene 1 geleden schade en het door verdachte gepleegde strafbare feit geen rechtstreeks verband bestaat in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt hieromtrent dat zonder het ter beschikking stellen van de bankrekeningen van Janssen en Vos en het contant maken van het geld, de schade van het slachtoffer niet was ontstaan. Immers, het geld is rechtstreeks van de rekening van de benadeelde overgemaakt via overschrijvingskaarten op de rekening van Janssen. De bewezenverklaarde handeling staat in rechtstreeks verband met de wegnemingshandeling (middels de ontvreemde overschrijvingskaarten) en is zodanig bepalend voor het ontstaan van de schade, dat deze schade moet worden gezien als het rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde gedraging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze."
Het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde witwassen van grote geldbedragen en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf waaruit die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren, in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de benadeelde partij betrokkene 1 door het 'medeplegen van witwassen' rechtstreeks schade heeft geleden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk. Het is voorts, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.