Opgave van bewijsmiddelen

Hoge Raad 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1277

Feiten

Het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft op 24 september 2012, met aanvulling van de gronden, het vonnis van de politierechter te Haarlem bevestigd waarbij verdachte wegens 1) medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren en 2) deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, goederen verbeurd zijn verklaard en de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, een en ander zoals in het vonnis bepaald.

In het bestreden arrest heeft het hof het vonnis van de politierechter bevestigd, met een aanvulling van de gronden. Deze aanvulling behelst een bewijsoverweging betreffende de criminele organisatie (feit 2) en de rol die verdachte daarin heeft gehad en een beslissing over inbeslaggenomen voorwerpen.

Het door het hof bevestigde vonnis houdt in dat de bewezenverklaring steunt op hetgeen van de dossierstukken in het proces-verbaal van de terechtzitting op 2 maart 2010 onder III tot en met XXXIV is opgenomen. Het proces-verbaal van de zitting op 2 maart 2010 vermeldt onder III tot en met XXXIII 31 processen-verbaal, waarvan de politierechter ter zitting de korte inhoud heeft medegedeeld en die alle betrekking hebben op feit 1. Onder XXXIV vermeldt het ten aanzien van feit 2 de processen-verbaal genoemd onder VII, XIV, XXI, XXIX en XXXIII.

In het proces-verbaal van de zitting op 2 maart 2010 is niet van alle 31 bewijsmiddelen de redengevende inhoud opgenomen. De bewijsmiddelen III tot en met V, VIII tot en met XI en XV zijn als volgt aangehaald:

“Zaak 1

III. Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 519). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 7 mei 2008 door aangever betrokkene 1 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 1 afgelegde verklaring.

IV. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 526). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 13 oktober 2008 door de getuige betrokkene 2 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 2 afgelegde verklaring.

V. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 528). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 13 oktober 2008 door de getuige betrokkene 3 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 2 afgelegde verklaring. (…)

Zaak 2

(…) VIII. Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 566). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 23 april 2008 door aangever betrokkene 4 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 4 afgelegde verklaring.

IX. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 578). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 30 september 2008 door de getuige betrokkene 4 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 3 afgelegde verklaring.

X. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 580). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 30 september 2008 door de getuige betrokkene 5 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 3 afgelegde verklaring.

XI. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 582). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 30 september 2008 door de getuige betrokkene 6 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 3 afgelegde verklaring. (…)

Zaak 3

XV. Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 635). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 5 april 2008 door aangever betrokkene 7 ten overstaan van de verbalisant verbalisant 5 afgelegde verklaring.”

Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.

Middel

Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

In het licht van de wetsgeschiedenis, die is weergegeven in HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542, moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen.

Voor zover het middel steunt op de stelling dat uit de enkele omstandigheid dat blijkens het vonnis of arrest de bewezenverklaring niet (volledig) steunt op een opgave van bewijsmiddelen doch op een of meer – uitgewerkte – bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, moet worden afgeleid dat geen sprake is van een zogenoemde bekennende verdachte als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv, faalt het, aangezien die stelling geen steun vindt in het recht.

Wat betreft het onder 1 in de zaken 1 en 2 bewezenverklaarde klaagt het middel evenwel terecht dat 's Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte deze feiten heeft bekend in de zin van voormelde wetsbepaling, onbegrijpelijk is. Immers, de tot het bewijs van het in die zaken tenlastegelegde gebezigde verklaringen van de verdachte houden in "Ik heb op 25 april 2008 gebeld naar de drogist, het koeriersbedrijf en de koerier, daarbij gebruikmakend van het telefoonnummer 06-0001" (bewijsmiddel VI) en "Ik heb op 18 april 2008 gebeld met telefoonnummer 06-0001 en met het nummer 06-0005 naar de computerzaak, het koeriersbedrijf en de koerier" (bewijsmiddel XIII). Deze verklaringen betreffen niet alle onderdelen van het onder 1 als zaken 1 en 2 bewezenverklaarde. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat - anders dan in de strafzaak die heeft geleid tot HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4938 - in het bestreden arrest noch in het daarbij bevestigde vonnis van de Politierechter het wettig bewijsmiddel is aangeduid waaraan een mogelijk bekennende verklaring van de verdachte is ontleend, zodat het Hof wat betreft de zaken 1 en 2 niet kon volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen III-V onderscheidenlijk VIII-XI.

Wat betreft feit 2 heeft het Hof geoordeeld dat gedurende de in de tenlastelegging vermelde periode sprake was van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het Hof heeft dat oordeel doen steunen op "de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting". Aldus heeft het Hof miskend dat indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden dient aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165). Ook in zoverre slaagt het middel.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^