Oplichting: Overwegingen hof ten aanzien van het aannemen van een valse hoedanigheid
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1164 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal oplichtingen en een groot aantal verduisteringen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege het volgende. Het initiatief voor de aanhouding van verdachte is uitgegaan van het tv-programma TROS Opgelicht. Bij die aanhouding van verdachte heeft volgens de verdediging geen fatsoenlijke belangenafweging bij politie en justitie plaatsgehad. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn volgens de verdediging bij die aanhouding geschonden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dit evenwel verder te benoemen.
Het hof is van oordeel dat het in de rede had gelegen om verdachte niet op straat en onder het oog van de camera aan te houden maar veeleer om hem uit te nodigen voor verhoor op het politiebureau en om hem eventueel vervolgens aan te houden. Er is echter geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim noch ook van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Voor niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging is dus geen plaats.
Het verweer wordt verworpen.
Overwegingen rechtbank
Namens verdachte is aangevoerd dat van oplichting geen sprake is, onder meer omdat er geen sprake zou zijn van een valse hoedanigheid en, hoewel er misschien wel smoesjes zijn gebruikt door verdachte, er onvoldoende bewijs is om te spreken van ‘het bewegen tot afgifte van geld’. Ook van verduistering zou de verdachte moeten worden vrijgesproken, omdat hij de gelden die hij van zijn klanten zou hebben gekregen reeds in eigendom had, zodat de gelden niet meer vatbaar zijn voor een wederrechtelijke toeëigening.
Volgens de advocaat-generaal is van oplichting geen sprake en kan verduistering, zoals de rechtbank heeft gedaan, worden bewezenverklaard.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
In de inhoud van de aangiften ziet het hof een vast patroon. Verdachte had een eigen reparatiebedrijf voor huishoudelijke apparaten, zoals wasmachines, koelkasten etc. Hij had geen winkel waarin nieuwe apparaten konden worden gekocht. Hij kwam bij de klanten thuis om een huishoudelijk apparaat te repareren. Als reparatie niet (meer) mogelijk was kon de klant via verdachte een nieuw apparaat aanschaffen. Er moest telkens vooruit worden betaald, al dan niet contant. Geen van de aangevers heeft vervolgens de beloofde apparatuur (volledig) geleverd gekregen. Als zij informeerden waar de spullen bleven werden zij door of namens verdachte aan het lijntje gehouden. In een aantal gevallen is de gesloten overeenkomst ontbonden en/of is door verdachte terugbetaling/creditering van het betaalde bedrag toegezegd. Geen van hen heeft echter een creditnota ontvangen of het betaalde bedrag terug ontvangen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd geantwoord dat hetgeen aangevers bij de politie hebben verklaard ten aanzien van de gang van zaken voorafgaand en bij het sluiten van de in het dossier voorkomende overeenkomsten, juist is. Het betreft 47 aangiften.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij heel vaak wanneer een klant een artikel overwoog aan te schaffen hij samen met de klant ter plekke op internet keek waar dat artikel het meest voordelig te krijgen was. Verdachte kreeg geen bonus van Siemens of Bosch en kon evenmin rechtstreeks bij de fabrikant inkopen.
Het hof acht, anders dan de rechtbank, in vier gevallen voldoende bewijs aanwezig voor de oplichting. Verdachte heeft de valse hoedanigheid van bonafide leverancier aangenomen. Bij deze personen heeft hij bovendien onwaarheden verkondigd.
In het geval van benadeelde 8 heeft verdachte in strijd met de waarheid gezegd dat hij een jaarpremie kreeg als hij een bepaald aantal witgoedapparaten van het merk Siemens of Bosch zou verkopen. Dit was ook de reden dat de verkoopprijs zo laag was. In het geval van benadeelde 3 heeft verdachte in strijd met de waarheid verklaard dat hij machines kon leveren die hem vanuit de fabriek werden toegestuurd. In het geval van aangever benadeelde 24 heeft verdachte op de vraag hoe hij zo goedkoop een wasmachine kon leveren in strijd met de waarheid gezegd dat hij een bonus kreeg van de leverancier voor de afgenomen en verkochte apparatuur. Bij benadeelde 33 heeft verdachte aangegeven dat hij een grote partij magnetrons kon opkopen, waardoor de prijs niet 800 maar 600 euro zou zijn.
Het hof leidt uit dit alles af dat verdachte van meet af aan niet de intentie had om tegenover de ontvangen betalingen de afgesproken tegenprestatie te stellen en dat hij zich in strijd met de waarheid (vals) voordeed als een bonafide leverancier waarbij hij aangevers voorloog.
Het hof ziet voor de andere in de tenlastelegging genoemde aangevers geen bewijs voor oplichting, maar wel voor verduistering.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat in de bewezenverklaarde gevallen geen sprake is van een simpele civielrechtelijke wanprestatie, maar dat verdachte het onmogelijk heeft gemaakt dat de door hem van aangevers telkens ter betaling van hun bestelling ontvangen gelden aan hen werden terugbetaald. Dát die gelden terug moesten worden betaald, heeft verdachte ter terechtzitting van het hof erkend. Tot heden is dat er nog niet van gekomen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook niet betwist. Daarbij betrekt het hof, naast het hierboven geschetste patroon, in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden.
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte die gelden die hij had ontvangen ten behoeve van concrete bestellingen heeft doorbetaald aan leveranciers. Aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dienaangaande hecht het hof geen geloof nu verdachte die verklaring op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook is niet aannemelijk geworden dat hij op enigerlei wijze heeft geprobeerd bewijsstukken om die bewering te staven boven water te krijgen, wat hier naar het oordeel van het hof wel op de weg van verdachte had gelegen. Verdachte is op 27 maart 2012 failliet verklaard. De curator in het faillissement van verdachte heeft in haar faillissementsverslagen aangegeven dat verdachte weigerachtig is gebleken zijn administratie over te leggen en dat verdachte heeft aangegeven niet over kasgeld en niet over voorraden te beschikken. Ook overigens is blijkbaar geen actief door de curator aangetroffen.
Verdachte wordt wegens oplichting en verduistering veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
In eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd verdachte in verband met oplichting te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van oplichting en hem voor verduistering, meermalen gepleegd, veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf gedurende 240 uren, bij het niet naar behoren te verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, en voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte voor verduistering wordt veroordeeld tot dezelfde straf die de rechtbank hem heeft opgelegd.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit rekening te houden met de ouderdom van de feiten en de manier waarop verdachte is aangehouden. Ook is bepleit de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen vanwege het grote aantal benadeelde partijen en de rol van het CJIB.
Lees hier de volledige uitspraak.