Oplichting van hotels: Gewijzigde proceshouding in hoger beroep leidt tot aanzienlijk lagere straf
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7861
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tiental gevallen van oplichting en flessentrekkerij. Door hem en zijn medeverdachte werd in hotels overnacht en werden in die hotels maaltijden gebruikt en dranken genuttigd zonder dat daarvoor werd betaald. Verdachte en zijn medeverdachte waren bij gebrek aan geld ook helemaal niet in de mogelijkheid te betalen en dat wisten zij, maar desondanks kletsten zij zich telkens met mooie praatjes en betalingsbeloftes die hotels in. De betrokken bedrijven zijn door dit gedrag benadeeld.
Het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 augustus 2016 laat zien dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld voor oplichting. Desondanks heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan de thans bewezenverklaarde gevallen van oplichting en flessentrekkerij. Verdachte is dus aan te merken als een geharnaste recidivist. De rechtbank heeft verdachte opgelegd een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes voorwaardelijk. Die straf is zeker passend te noemen gelet op het onverbeterlijke doorgaan van verdachte op de verkeerde weg.
In hoger beroep is de zaak niettemin anders komen te liggen. Verdachte heeft, uiteindelijk, onvoorwaardelijk erkend dat hij zich aan de bewezenverklaarde feiten heeft schuldig gemaakt en zich bereid verklaard de gedupeerden schadeloos te stellen. Kennelijk is bij verdachte het inzicht doorgebroken dat voortgaan op dezelfde weg voor hemzelf geen perspectief biedt op een zinvol ingericht bestaan. Hoe doorleefd dat inzicht is valt op dit moment nog moeilijk te zeggen, maar een begin van verandering is in ieder geval met deze nieuwe opstelling van verdachte wel bereikt.
Daarbij komt dat verdachte erkent een ernstig gokverslavingsprobleem te hebben. De reclassering heeft dat in een reeks rapporten bevestigd en heeft die verslaving ook aangemerkt als de oorzaak van het delictgedrag. In het laatste rapport (van 12 september 2016) is op basis van die diagnose gerapporteerd over behandelingsmogelijkheden. Kort gezegd wordt geadviseerd opname in een verslavingskliniek en nabehandeling zodra het verblijf in de kliniek is geëindigd. Verdachte heeft zich ten volle bereid verklaard aan dit traject mee te werken.
De maatschappij heeft er groot belang bij dat van het momentum gebruik gemaakt wordt. Verdachte is nú gemotiveerd en als de behandeling slaagt wordt het risico op recidive aanmerkelijk teruggedrongen, hetgeen een maatschappelijk gunstig effect genoemd kan worden. Aan de ernst van de feiten wordt in de strafoplegging recht gedaan door aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die voor het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis (per heden: 430 dagen) vermeerderd met een substantieel voorwaardelijk deel. Dat voorwaardelijk deel strekt ertoe te bevorderen dat verdachte zich houdt aan de door het hof opgelegde voorwaarden. Bij dit alles realiseert het hof zich dat opname in een kliniek een zware wissel zal trekken op het volhardingsvermogen van verdachte. Het is dus bepaald niet zo dat verdachte er met de nu gekozen combinatie van strafoplegging en behandelverplichting gemakkelijk vanaf komt ook al zou die gedachte kunnen postvatten, ziende dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf ongeveer tien maanden minder is dan de rechtbank heeft opgelegd.
Het voorgaande in onderling verband bezien toont aan dat de zaak niet kan worden afgedaan zonder oplegging van gevangenisstraf, maar dat die oplegging in deels voorwaardelijke vorm dient te geschieden, waarbij aan het voorwaardelijk deel de voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de proeftijd op vijf jaren te bepalen. Ingevolge artikel 14b lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) bedraagt de proeftijd ten hoogste drie jaren. Verlenging daarvan is ingevolge het bepaalde in artikel 14b lid 2 en lid 3 Sr mogelijk indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen dan wel de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt. De recidive van verdachte geeft geen aanleiding te vrezen dat een van deze situaties zich zal voordoen. Om die reden wordt volstaan met oplegging van de maximale proeftijd van drie jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.