Opmaken en versturen valse documenten naar FIOD om eerder “onguur handelen” te verhullen. Geen direct benadelingsbedrag, rechtbank sluit voor LOVS-richtlijnen aan bij grootte van toegedekte betaling.
/Rechtbank Amsterdam 3 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1063
Verdachte heeft, door de FIOD gevraagd naar uitleg omtrent de betaling van $ 90.000,- op de rekening van Persoon 4 en Persoon 5, een brief en verklaring overgelegd van de heren Persoon 1 en Persoon 2. De FIOD en het Openbaar Ministerie hebben daar nader onderzoek naar verricht. In reactie op een rechtshulpverzoek hebben de Amerikaanse autoriteiten een verslag toegestuurd van een bezoek dat twee FBI-agenten hebben gebracht aan Persoon 2, waarin zij verklaren dat deze na enig aandringen heeft toegegeven dat zijn eerdere verklaring – één van de geschriften waar het in deze zaak om draait – vals is. Dit verslag blijkt oorspronkelijk - zo bleek na navraag door de verdediging - te zijn opgemaakt op/als een zogenaamd Form 302, een intern werkdocument van de FBI waar Special Agents verslag in doen van gesprekken die zij met mensen hebben gevoerd.
Bruikbaarheid Form 302 als bewijs
De raadsman heeft onder meer de bruikbaarheid van dat Form 302 betwist, omdat er aanwijzingen zouden zijn dat het document gemanipuleerd of manipuleerbaar is, het niet op ambtseed is opgemaakt, Persoon 2 de verklaring niet heeft ondertekend en een dergelijk geschrift naar Amerikaans recht niet als bewijs kan worden gebezigd.
De rechtbank verwerpt dat verweer. Het Nederlands strafprocesrecht, in het bijzonder artikel 339 van het Wetboek van Strafvordering, staat de rechter toe schriftelijke bescheiden te gebruiken als bewijs. Niet enkel ambtsedige processen-verbaal, maar ook andere geschriften vallen daaronder. Anders dan de raadsman meent, valt het Form 302 naar het oordeel van de rechtbank wel onder artikel 344, lid 1, sub 3, Sv). Het is immers een geschrift dat, op verzoek van Nederlandse autoriteiten, is opgemaakt door Amerikaanse opsporingsambtenaren. Dat betekent dat eraan geen dubbele bewijskracht toekomt (conform lid 2 van dat artikel), maar dat evenmin sprake is van een geschrift dat slechts als bewijsmiddel kan gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen (conform lid 1, sub 5, van dat artikel).
Uiteraard staat het de verdediging vrij te verzoeken om toetsing van (de rechtmatigheid van) de herkomst en juistheid van het geschrift. Dat heeft de verdediging ook gedaan. Daarop is nader onderzoek gedaan naar de inhoud van het geschrift, de verklaring van Persoon 2 en de wijze waarop die verklaring tot stand is gekomen. Persoon 2 is middels videoverbinding gehoord door een rechter-commissaris en er zijn vragen gesteld aan de Amerikaanse autoriteiten. Het resultaat van dat nadere onderzoek ziet op de wijze waarop de verklaring van Persoon 2 is opgesteld. Persoon 2 heeft zich ten aanzien van de inhoud van zijn verklaring beroepen op het Fifth Amendment, zijn zwijgrecht.
Bij de beoordeling van (de rechtmatigheid van) de herkomst en juistheid van het Form 302 weegt het volgende mee. In beginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van het geschrift. Het geschrift is immers door de Amerikaanse autoriteiten toegezonden in reactie op een Nederlands rechtshulpverzoek en er geldt een vertrouwensbeginsel in de relatie tussen de Amerikaanse en Nederlandse autoriteiten: aan bewijsmateriaal afkomstig van de Amerikaanse autoriteiten komt een vermoeden van rechtmatigheid toe.
Over het nadere onderzoek dat is gevolgd, heeft de raadsman gezegd dat dit onbetrouwbaar is. Echter, wat de raadsman daaromtrent heeft aangevoerd – onder meer dat de verhorende
FBI-agenten niet door de Nederlandse autoriteiten mochten worden gehoord – doet niet af aan het feit dat de Amerikaanse autoriteiten, bij monde van Persoon 6, Senior Trial Attorney, de Nederlandse autoriteiten in de gelegenheid hebben gesteld nadere vragen te stellen aan de verhorende verbalisanten. Daaruit zijn geen onregelmatigheden gebleken.
Nu uit het Form 302 noch uit het nadere onderzoek daarnaar aanwijzingen zijn gekomen die de rechtbank doet twijfelen aan de vermoede rechtmatigheid of juistheid van het Form 302, acht de rechtbank dit geschrift bruikbaar voor het bewijs.
Dat een Form 302 in de VS niet bruikbaar is in een rechtszaak doet bij die afweging niet ter zake, nu sprake is van zeer verschillende rechtssystemen waarbij geheel verschillende uitgangspunten gelden voor wat betreft de manier waarop de bevindingen van opsporingsambtenaren in de procedure worden betrokken.
Begeleidende brief
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de begeleidende brief van 29 september 2010 van persoon 1 ook vals is. Die brief draagt duidelijk bij aan een onjuiste voorstelling van zaken. Door te benadrukken dat hij de brief schrijft “in mijn hoedanigheid als Vice President en General Counsel van bedrijf 1 Inc. ” en specifiek te refereren aan de betrokkenheid van persoon 4, wekt de brief de suggestie dat persoon 1 op de hoogte was van de overschrijving van $ 90.000,- en bevestigt hij dat de verklaring van persoon 2 juist is. En dit terwijl persoon 1, zo heeft hij verklaard, zich de betreffende betaling juist niet herinnert. In die combinatie van factoren zit de valsheid van de begeleidende brief verscholen.
Conclusie
Voor de rechtbank is vast komen te staan dat verdachte samen met persoon 2 respectievelijk persoon 1 een geschrift – namelijk de ten laste gelegde bijlage respectievelijk de begeleidende brief – valselijk heeft opgemaakt om te dienen als bewijs van en verklaring voor de betaling van $ 90.000,- op de rekening van persoon 4 en persoon 5. Beide geschriften zijn om die reden door verdachte, via een advocaat, verstrekt aan de FIOD en daarmee opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt en afgeleverd. Bij het opmaken van de valse geschriften was het oogmerk van verdachte en persoon 2 of persoon 1 daar ook op gericht. Inherent aan het handelen van verdachte en persoon 2 dan wel persoon 1 is dat zij het valse geschrift voorhanden hebben gehad, terwijl zij wisten dat het was bestemd voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
De rechtbank komt tot een gevangenisstraf van 135 dagen.
Hoewel geen sprake is van een direct benadelingsbedrag, ziet de rechtbank in het feit dat de valsheid betrekking heeft op het toedekken van een betaling in de orde van grootte van de EUR 70.000,- aanleiding om, conform het LOVS oriëntatiepunt fraude, een gevangenisstraf van 5 maanden op te leggen. De rechtbank ziet geen factoren (anders dan de redelijke termijn, waarover hierna meer) die maken dat de op te leggen straf lager of hoger zou moeten uitpakken.
Lees hier de volledige uitspraak.