Opzettelijk gebruik maken van valselijk opgemaakt geschrift?

Hoge Raad 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:548

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank Gelderland (gedeeltelijk) bevestigd en voor een deel van de tenlastegelegde feiten vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte wegens onder meer “opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd”, veroordeeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, met aftrek. Tot slot heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard, een en ander zoals bij het arrest is bepaald.

De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

"Naar aanleiding van een aanvraag om een hypothecaire lening is op 18 juli 2011 door de Direktbank Vastgoed Hypotheken, gevestigd te Utrecht, een offerte uitgebracht aan verdachte en [medeverdachte] voor een eerste hypothecaire inschrijving op het kantoorpand gelegen aan de [a-straat 1] te Apeldoorn. Volgens de offerte dienden - voor zover in dit verband van belang - werkgeversverklaringen te worden overgelegd van verdachte en van [medeverdachte] . De offerte is door verdachte en [medeverdachte] voor akkoord ondertekend.

Ten behoeve van verdachte en [medeverdachte] zijn op 19 juli 2011 werkgeversverklaringen opgesteld die namens de werkgever in Apeldoorn zijn ondertekend door [betrokkene 3] . Volgens de werkgeversverklaringen is BV [A] te Apeldoorn de werkgever van verdachte en van [medeverdachte] . Op beide formulieren is bij de vraag of de werknemer directeur/aandeelhouder is, het hokje "nee" aangekruist. Verder is op beide formulieren aangekruist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een aanstelling in vaste dienst. Bij [medeverdachte] is als functie ingevuld dat hij werkt als adviseur, bij verdachte is ingevuld dat zij werkt als directrice algemeen.

Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte] in zijn aanwezigheid de hypotheekofferte hebben getekend en dat de werkgeversverklaringen toen al klaar lagen.

Op 19 augustus 2011 is op naam van verdachte en [medeverdachte] een hypotheek van € 360.000,- verleend inzake het pand [a-straat 1] te Apeldoorn.

Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 14 november 2011 komt naar voren dat [medeverdachte] vanaf 15 oktober 2010 directeur en enig aandeelhouder was van BV [A] en dat verdachte vanaf 15 oktober 2010 lid was van de Raad van Commissarissen.

[betrokkene 4] heeft verklaard dat haar vader ( [medeverdachte] ) een eigen incasso vennootschap heeft gehad in Apeldoorn aan de [a-straat 1] met de naam Rechtskundig [A] en dat hij van dat bureau nog steeds bestuurder is. [B] is op 1 juni 2010 opgericht omdat haar vader aangaf te willen stoppen en zijn werkzaamheden aan haar te willen overdragen.

Dit beeld komt ook naar voren in verklaringen van personeelsleden die hebben gewerkt bij BV [A] . Zo heeft getuige [betrokkene 1] verklaard dat hij werkzaam was bij BV [A] en dat deze eind 2009/begin 2010 is overgegaan naar [B] . Ze gingen verhuizen naar het [b-straat]. Vanaf dat moment was [betrokkene 4] de directeur en eindverantwoordelijk.

[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij [betrokkene 4] sinds juli 2010 kent en dat zij toen directeur was van [B] . Hij heeft geen werkzaamheden verricht voor [B] en was daartoe ook niet gevolmachtigd.

[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en hij salaris kregen omdat de onderneming aan [betrokkene 4] was overgedaan voor één euro. De salarisbetalingen moesten worden aangemerkt als een verkapte verkrijgingsprijs van de oude vennootschap.

Uit de verklaringen van meerdere medewerkers komt naar voren dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen werkzaamheden verrichtte voor BV [A] en/of [B] . Zo heeft [betrokkene 1] , van 12 augustus 1998 tot 1 oktober 2013 werkzaam voor BV [A] en/of [B] , verdachte nooit zien werken bij BV [A] en/of [B] . Ook [betrokkene 2], vanaf maart 2010 werkzaam bij [B] , heeft verklaard dat verdachte geen werkzaamheden verrichtte op kantoor."

Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:

"(...) Op de werkgeversverklaringen is informatie ingevuld die niet overeenkomt met de werkelijkheid.

(...) Op het moment dat verdachte de werkgeversverklaring bij de ondertekende hypotheekofferte voegde had zij niet alleen kunnen maar ook moeten zien dat de verklaringen onjuist waren ingevuld. Door toch de werkgeversverklaringen bij de offerte te voegen heeft verdachte naar het oordeel van het hof met opzet gebruikgemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift."
 

Middel

Het tweede middel klaagt dat het hof het verweer van de verdediging inhoudende dat – samengevat – de verdachte geen opzet had op het gebruik maken van de werkgeversverklaringen onterecht, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
 

Beoordeling Hoge Raad

Uit de bewijsvoering kan het opzet van de verdachte op het gebruikmaken van de valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen niet zonder meer worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat de verdachte op het moment dat zij de werkgeversverklaringen bij de hypotheekofferte voegde "niet alleen [had] kunnen maar ook [had] moeten zien" dat de verklaringen onjuist waren ingevuld, kan de gevolgtrekking dat de verdachte daarvan met opzet gebruik heeft gemaakt, niet dragen.

Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
 

Conclusie AG

6.3. Het middel valt blijkens de toelichting uiteen in twee deelklachten.

In de eerste plaats wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte de werkgeversverklaringen ‘heeft gevoegd of heeft doen voegen bij’ de lening. Hierover kan ik kort zijn. Uit de door het hof bevestigde bewijsvoering van de rechtbank volgt dat de rechtbank de bewezenverklaring dat de verdachte de werkgeversverklaringen “heeft gevoegd of heeft doen voegen” (onder meer) heeft afgeleid uit de verklaring van getuige [betrokkene 5]. Deze hield in dat verdachte in zijn bijzijn de hypotheekofferte heeft ondertekend en dat de werkgeversverklaringen toen “al klaar lagen.” Daaruit heeft het hof, in navolging van de rechtbank, kunnen afleiden dat de verdachte, toen zij de hypotheekofferte ondertekende, tevens de daarvoor benodigde werkgeversverklaringen bij die offerte heeft gevoegd. Ik meen dat zonder die aan de offerte ten grondslag liggende stukken een hypotheek doorgaans niet kan worden verleend. Gezien het voorgaande is het oordeel van het hof niet onjuist, noch onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. De deelklacht faalt.

In de tweede plaats wordt – samengevat – geklaagd dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, het opzet heeft bewezenverklaard. Voor een bewezenverklaring van art. 225 lid 2 Sv, voor zover voor de onderhavige zaak relevant, is vereist dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst. Dit betekent dat het opzet gericht moet zijn op het vals of vervalst zijn van het stuk. Voor een bewezenverklaring is voorwaardelijk opzet voldoende.19 Hiervoor is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden.20 Uit de toelichting op het middel blijkt dat in het bijzonder wordt geklaagd dat het hof voor de bewezenverklaring van opzet een verkeerde maatstaf heeft toegepast door als volgt te overwegen: “Op het moment dat verdachte de werkgeversverklaring bij de ondertekende hypotheekofferte voegde had zij niet alleen kunnen maar ook moeten zien dat de verklaringen onjuist waren ingevuld. Door toch de werkgeversverklaringen bij de offerte te voegen heeft verdachte naar het oordeel van het hof met opzet gebruik gemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift.” De daarin vervatte maatstaf ‘kunnen maar ook moeten zien’ past, zoals het middel terecht betoogt, bij een culpoos delict. Ook uit de (deels) door het hof bevestigde (promis)bewijsvoering van de rechtbank kan niet zonder meer volgen dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de bedoelde werkgeversverklaringen, mede gelet op hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd. Gezien het voorgaande heeft het hof de verkeerde maatstaf toegepast, althans is zijn oordeel onbegrijpelijk. Deze deelklacht slaagt.

Het middel slaagt.

 

Lees hier de volledige uitspraak. 

Print Friendly and PDF ^