Overbrenging afvalstoffen van Nederland naar China
/Rechtbank Rotterdam 12 mei 2011, LJN BZ1402 (gepubliceerd op 13 februari 2013) Aan verdachte is primait ten laste gelegd overtreding van artikel 1a, 2, 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 2 Wet milieubeheer juncto artikel 2 onder 35 van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen en subsidiair overtreding van artikel 1a, 2, 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 2 Wet milieubeheer juncto artikel 2 onder 35 van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
Vrijspraak van primair (1) en subsidiair (2) ten laste gelegde. China heeft de invoer niet verboden, maar heeft aangegeven dat haar eigen nationale recht van toepassing zal zijn op de te volgen procedures. Niet is vast te stellen of sprake is van een mengsel van afvalstoffen.
Primair ten laste gelegde feit
Standpunt OvJ
In onderhavige zaak is sprake van overbrenging van een afvalstof in de zin van de Verordening naar een niet-OESO land, te weten van Nederland naar China. Gebleken is dat het doel een nuttige toepassing is, namelijk recycling van metalen en metaalverbindingen (R4). Gelet hierop is hoofdstuk 2, titel 1 van de Verordening van toepassing: “Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is”.
Artikel 36 eerste lid onder f van de Verordening bepaalt dat: “De uitvoer uit de Gemeenschap van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer verboden heeft”.
In het kader van de procedures die gelden voor de uitvoer van afvalstoffen van bijlage III of III A is aan alle niet-OESO landen een Questionnaire toegezonden. De antwoorden op die Questionnaire zijn neergelegd in de Verordening (EG) 1418/2007 en daarop volgende aanvullende verordeningen.
Vanwege het ontbreken van het CCIC certificaat betrof de uitvoer van de betreffende afvalstoffen met bestemming China een door China verboden invoer, en daarmee een op basis van artikel 36, eerste lid onder f van de Verordening verboden uitvoer, die, gelet op artikel 2, onder 35, sub f gezien moet worden als een illegale overbrenging die in artikel 10.60, tweede lid, Wet milieubeheer in de Nederlandse wetgeving als verboden handeling geldt.
Oordeel rechtbank
Artikel 37 lid 1 van de Verordening luidt als volgt: ‘Met betrekking tot de afvalstoffen van bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:
- schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd: en
- aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is. ”
Blijkens de overweging onder (1) van Verordening (EG) nr. 1418/2007 is het hiervoor bedoelde verzoek aan de betreffende landen verzonden.
In overweging (4) van de Verordening geeft de Commissie aan dat antwoorden op haar schriftelijke verzoeken ontvangen zijn van onder andere China.
Voorts luidt artikel 1 van de Verordening 1418/2007 als volgt: De uitvoer voor terugwinning van in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 opgenomen afval, die niet is verboden krachtens artikel 36 van die verordening, naar bepaalde landen waarop besluit C(2001) 107 def. van OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C (1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing niet van toepassing is, vindt plaats volgens de in de bijlage vastgestelde procedures.
In de bijlage heeft de Commissie een viertal mogelijkheden genoemd om aan te geven welke procedure van toepassing is. De letters a), b), c) en d) boven de kolommen in de bijlage betekenen: a) verbod; b) voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming als beschreven in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1013/2006; c) geen controle in het land van bestemming; d) er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
Uit de bijlage blijkt dat China (onder andere) ijzer- en staalschroot, met goederencode B1010, in kolom d) heeft geplaatst. China heeft de invoer hiervan dus niet verboden, maar heeft aangegeven dat haar eigen nationale recht van toepassing zal zijn op de te volgen procedures. Nu geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van Verordening 1013/2006, is artikel 2 onder 35 sub f van genoemde Verordening niet van toepassing en dient de verdachte reeds om die reden van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. Hieraan doet niet af dat China op de laatste pagina onder 2.2 van de door haar ingevulde questionnaire heeft aangegeven dat overbrengingen van afval, die niet aan alle vereisten voldoen, beschouwd moeten worden als verboden om in China in te voeren. Deze opmerking brengt niet mee dat de onderhavige uitvoer zonder CCIC-certificaat naar China kan worden aangemerkt als een verboden uitvoer als bedoeld in artikel 36 van de Verordening 1013/2006.
Subsidiair ten laste gelegde feit
Standpunt OvJ
Het afval afkomstig uit de zeven containers is afval dat onder meerdere codes kan worden ingedeeld, dat betekent dat, gelet op artikel 37, lid 5 van de Verordening, daarvoor het kennisgevingsregime van artikel 37, eerste lid onder b geldt.
Oordeel rechtbank
De VROM-inspectie is er bij haar onderzoek vanuit gegaan dat het afval afkomstig was van het maken van aluminium ramen en stalen producten. Omdat tijdens controle andere afvalstoffen werden aangetroffen is de zending na toetsing aan de “vuistregels” (de vreemde component is niet typisch voor het afval in relatie tot de ontstaansgeschiedenis) als mengsel aangemerkt.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de medeverdachte vennootschap Y verklaard dat het afval afkomstig was uit de industrie, van de bouw, van particulieren en van legervoertuigen. Dit werpt een ander licht op de ontstaansgeschiedenis en laat de mogelijkheid open dat de door VROM gevonden ‘vreemde componenten’ wel typisch waren voor het afval.
Desalniettemin kan het zo zijn dat de aanwezigheid van deze `vreemde componenten’ tot de conclusie zou moeten leiden dat sprake was van een mengsel. Echter, nu uit het proces verbaal en de foto’s wel is op te maken dat er ‘vreemde/afwijkende’ componenten in het afval aanwezig waren maar niet in welke mate dat het geval was, kan de omvang van de ‘vervuiling’ niet worden vastgesteld. Hiervoor ontbreekt voldoende informatie, nu de onderhavige containers niet deugdelijk zijn bemonsterd en onderzocht teneinde de samenstelling van de daarin vervoerde afvalstof(fen) vast te stellen. Een eventueel onderzoek naar de samenstelling van het afval, teneinde te kunnen bepalen of het hier een zodanig mengsel betrof, is thans niet meer mogelijk, daar de bewuste partij, afkomstig van de zeven containers, niet langer voorhanden is.
Derhalve kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat in het onderhavige geval sprake is van een mengsel van afvalstoffen, voor het overbrengen waarvan een voorafgaande kennisgeving en/of schriftelijke toestemming van de autoriteiten overeenkomstig de Verordening noodzakelijk was.
Om die reden zal de verdachte vennootschap van het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.