Overlijden werknemer in bedrijfshal na een ongeval met shovel: vrijspraak bedrijf, geen handelen in strijd met arbeidsomstandighedenwetgeving
/Rechtbank Overijssel 28 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1816
De rechtbank Overijssel oordeelt dat een mestverwerker uit Friesland niet in strijd met de wet op arbeidsomstandigheden heeft gehandeld en spreekt het bedrijf vrij.
Op 28 september 2016 overleed een werknemer in een bedrijfshal na een ongeval met een shovel. De rechtbank oordeelt dat het bedrijf van te voren goed had nagedacht over de risico's van het werk en dat de medewerkers goed waren voorgelicht en geïnstrueerd.
Verdenking
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 september 2016 te Wâlterswâld als werkgever al dan niet opzettelijk in strijd met de bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was.
Achtergrond
verdacht bedrijf BV is opgericht op 24 augustus 2012 en houdt zich bezig met de behandeling van organische en dierlijke meststoffen tot natuurlijke eindproducten. Vanaf de datum van oprichting is holding BV bestuurder van verdacht bedrijf BV. De heer eigenaar is enig aandeelhouder en bestuurder van holding BV. Hij heeft de dagelijkse leiding van verdacht bedrijf BV in handen. Ten tijde van het arbeidsongeval waren zes personen bij het bedrijf in dienst.
verdacht bedrijf BV beschikt over twee bedrijfshallen. De mest wordt met vrachtwagens aangevoerd in hal 1, de vuile hal genoemd, waarna deze met een shovel wordt gelost. De mest wordt daarna vermengd en bewerkt. Vervolgens wordt de mest in hal 2, aangeduid als schone hal, met behulp van een shovel in droogtunnels gereden. Na sluiting van de gevulde droogtunnels wordt via de vloer lucht in de mest geïnjecteerd waardoor een composteringsproces start, waarbij de temperatuur oploopt tot circa 70 graden Celsius. Nadat de mest gedurende enige tijd op 70 graden Celsius is gebracht, wordt de temperatuur teruggebracht naar 50 graden Celsius waarna het gereed zijnde product met een shovel uit de droogtunnels wordt gereden en op een vrachtwagen geladen. Het eindproduct betreft gedroogde mest die onder andere als grondstof voor akkerbouw en biovergistingsinstallaties wordt verkocht.
Binnen het bedrijf zijn mondeling afspraken gemaakt over het betreden van de werkvloer in de hallen. De algemene regel luidt dat de hallen niet betreden worden als daar met een shovel gewerkt wordt. Indien een medewerker toch in een hal moet zijn, zijn de volgende regels van kracht:
- rijdend materieel in de hallen heeft altijd voorrang op voetgangers;
- er moet altijd oogcontact gezocht worden met de bediener(s) van rijdend materieel voordat de werkzone van de shovel betreden wordt;
- als dat niet lukt dan moet voor het betreden van die werkzone via een portofoon contact gezocht worden met de bediener(s) van rijdend materieel.
Verder moeten de werknemers oranje veiligheidskleding dragen en moeten medewerkers zich bij verlaten van het bedrijf afmelden bij een van de collega’s.
Deze regels zijn binnen het bedrijf op verschillende werkoverleggen aan de orde geweest.
Daarnaast is met de medewerker werknemer/slachtoffer de afspraak gemaakt dat hij tijdens zijn werk zijn mobiele telefoon alleen mag gebruiken na toestemming van eigenaar. werknemer/slachtoffer was werkzaam als onderhoudsmonteur en deed daarnaast allerlei voorkomende (onderhouds) werkzaamheden.
Feitelijke toedracht van het arbeidsongeval
Op 28 september 2016 heeft zich om ongeveer 18.00 uur in bedrijfshal 2 een arbeidsongeval voorgedaan, als gevolg waarvan werknemer/slachtoffer is overleden.
werknemer/slachtoffer is die middag in bedrijfshal 2 aan het werk geweest met een mini-kraantje. Volgens werknemer heeft hij ongeveer tien á vijftien minuten voor het ongeval nog contact gehad met werknemer/slachtoffer. werknemer zei toen tegen werknemer/slachtoffer dat hij nog een vrachtwagen ging laden. werknemer/slachtoffer vertelde tegen werknemer dat hij het spul zou opruimen en daarna naar huis zou gaan.
Vervolgens heeft werknemer/slachtoffer het mini-kraantje buiten, achter bedrijfshal 2, geparkeerd en is weer teruggelopen de hal in. In dezelfde hal was werknemer inmiddels bezig om met een shovel gedroogde mest in een vrachtwagen te laden. Volgens werknemer heeft werknemer/slachtoffer voorafgaand aan het betreden van de hal geen oogcontact met hem gezocht. Op enig moment is werknemer/slachtoffer aan-/overreden door de shovel en als gevolg van dit ongeluk overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is op basis van het onderliggende strafdossier en de zich daarin bevindende stukken en getuigenverklaringen van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is voor de haar verweten gedragingen nu haar werknemers op de hoogte waren van de gevaren en hiervoor ook mondeling instructies hebben gekregen. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de door verdachte getroffen maatregelen voldoende bescherming boden voor het werken in de betreffende hallen. De middelen waarmee is gewerkt door de werknemers van het bedrijf, boden volgens de raadsman ook voldoende bescherming voor het werken in die hallen.
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring mocht komen, is door de raadsman subsidiair bepleit dat bij de bepaling van de strafmaat rekening wordt gehouden met de liquiditeit van het bedrijf en het feit dat het bedrijf geen relevante documentatie heeft.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet)
Artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet legt de verplichting op aan de werkgever om bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De arbeidsplaats waar de onderhavige tenlastelegging op ziet, betreft naar het oordeel van de rechtbank een gevaarzettende arbeidsplaats die risico’s voor werknemers met zich brengt. Een dergelijke gevaarlijke werkomgeving geeft voor de werkgever een extra zorgplicht en vergroot het belang van het zich constant vergewissen van de mate van gevaar alsook het wegnemen hiervan, alvorens de werkgever een werknemer deze ruimte laat betreden.
Vorenbedoelde risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) dient tevens een beschrijving van de gevaren, de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers te bevatten.
Vaststaat dat verdachte ten tijde van het ongeval niet beschikte over een schriftelijke RI&E. Wel waren er mondeling veiligheidsafspraken gemaakt hoe en onder welke voorwaarden de hallen mochten worden betreden als daar werd gewerkt.
eigenaar heeft ter terechtzitting verklaard dat het bedrijf nu wel beschikt over een RI&E. In deze RI&E staan volgens eigenaar dezelfde afspraken vermeld die eerder mondeling met de werknemers van verdachte waren besproken. Dit wordt ook bevestigd in het aanvullend proces-verbaal van de inspectie SZW van 12 mei 2018, welk proces-verbaal door de officier van justitie is overgelegd op de zitting van 14 mei 2018.
Uit dit proces-verbaal blijkt tevens dat de RI&E door een externe partij is opgesteld en dat deze RI&E door een geregistreerde hogere veiligheidskundige is getoetst op volledigheid, betrouwbaarheid van de gebuikte methodieken en de stand der techniek, hetgeen inhoudt het verwerken van actuele inzichten met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn.
Gelet op dit aanvullend proces-verbaal is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorafgaande aan het dodelijk ongeval op 28 september 2016 met voldoende zorgvuldigheid heeft nagedacht over welke risico’s het met een shovel verplaatsen van (gedroogde) mest in de hallen en het laden van een vrachtwagen met die mest in bedrijfshal 2 voor haar werknemers met zich meebracht, alsook het wegnemen hiervan.
Dat verdachte dit niet schriftelijk in een RI&E had vastgelegd, maakt onder voornoemde omstandigheden niet dat sprake is geweest van een risico dat ten tijde van het ongeval onvoldoende door verdachte is onderkend en als gevolg waarvan zij zou hebben geweten of redelijkerwijs had moeten weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer werknemer/slachtoffer te verwachten was.
Met betrekking tot het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 8 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet)
Artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt – voor zover hier van belang – dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken.
Uit het hiervoor genoemde RI&E leidt de rechtbank af dat de door verdachte, voorafgaand aan het ongeval op 28 september 2016, zelf opgestelde regels voldoende houvast gaven voor de werknemers voor het veilig uitvoeren van werkzaamheden zoals het in een bedrijfshal met een shovel uitladen van en verplaatsen van (gedroogde) mest en het laden van een vrachtwagen met die mest.
Daarnaast hebben de medewerkers van verdachte, gehoord als getuige, allen verklaard dat zij op de hoogte waren van de opgestelde regels die steeds mondeling via (werk)overleggen kenbaar werden gemaakt en regelmatig werden besproken. Ook de als getuige gehoorde chauffeur getuige, wiens vrachtwagen ten tijde van het ongeval werd geladen, heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de regel dat hij de hal niet mocht betreden als daar werd gewerkt met een shovel en dat daar ook altijd strikt de hand aan werd gehouden.
Dat de werknemers van verdachte niet of onvoldoende doeltreffend waren ingelicht over de wijze waarop in de bedrijfshal moest worden gewerkt en over de daaraan verbonden risico’s en de wijze waarop deze risico’s konden worden voorkomen, acht de rechtbank aldus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet bewezen.
Met betrekking tot het derde gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 7.2 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit)
Artikel 7.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld arbeidsmiddel moet voldoen aan de op dat arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluiten.
In dit verband is de volgende regelgeving van toepassing.
- Artikel 2 lid 1 van het Warenwetbesluit machines: Het is verboden machines en niet voltooide machines die niet voldoen aan de vervaardigings-voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld (…) in bedrijf te stellen.
- Artikel 3a lid 1 van het Warenwetbesluit machines: De fabrikant of diens gemachtigde: a. zorgt dat de machine voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen;
- Artikel 1 van het Warenwetbesluit machines: essentiële gezondheids- en veiligheidseisen: bepalingen betreffende het ontwerp en de bouw van machines om te zorgen voor een hoog niveau van de veiligheid of gezondheid van de mens en, in voorkomend geval, van huisdieren en de veiligheid van zaken en, indien van toepassing, de bescherming van het milieu, als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn;
- Voorschrift 3.2.1. van Bijlage I bij Richtlijn nr. 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van richtlijn 95/16/EG (PbEU L 157): Het zicht vanaf de bestuurdersplaats moet zodanig zijn dat de bestuurder de machine met haar gereedschappen in de voorzienbare werkomstandigheden veilig kan doen werken zonder dat hijzelf of andere personen aan gevaar worden blootgesteld. Indien nodig moeten risico's wegens ontoereikend direct zicht, met behulp van passende middelen worden weggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de door verdachte aan werknemer ter beschikking gestelde shovel niet voldeed aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van het Warenwetbesluit machines. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is, anders dan door de officier van justitie is gesteld, niet gebleken dat het zicht van de bestuurdersplaats van de door werknemer bestuurde shovel zodanig beperkt was dat werknemer die shovel niet veilig kon laten werken.
Uit het dossier volgt dat er door verdachte veiligheidsinstructies zijn opgesteld voor het werken in hallen en dat deze instructies uitvoerig zijn besproken met de werknemers en dat zij daarvan goed op de hoogte waren, zoals het niet betreden van de werkzone als daar werd gewerkt met een shovel.
De rechtbank is van oordeel dat er van uit mag worden gegaan dat na bespreking van deze instructies met de werknemers, die instructies door de werknemers worden nageleefd. Van een werkgever met een beperkte bedrijfsomvang, zoals verdachte, kan niet worden gevergd dat telkens als er een vrachtwagen wordt geladen ter plaatse gecontroleerd wordt of de gestelde veiligheidsinstructies daadwerkelijk worden opgevolgd.
De vraag of verdachte meer of andere veiligheidsmaatregelen ten aanzien van (het gebruik van) de shovel had moeten treffen, die binnen de voorzienbare werkomstandigheden binnen het bedrijf van verdachte als passend zouden hebben te gelden, beantwoordt de rechtbank in de omstandigheden van dit geval dan ook negatief.
Met betrekking tot het vierde gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 7.4 lid 3 Arbeidsomstandighedenbesluit)
Artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat een arbeidsmiddel zodanig is geplaatst, bevestigd of ingericht en zodanig wordt gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot het derde gedachtestreepje acht de rechtbank niet bewezen dat de shovel niet dusdanig was ingericht en dusdanig werd gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals het getroffen worden door (onderdelen van) die shovel, zoveel als redelijkerwijs mogelijk werd voorkomen.
Met betrekking tot het vijfde gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 3.2 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit)
In artikel 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat arbeidsplaatsen veilig toegankelijk zijn en veilig kunnen worden verlaten. Ze worden zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot het eerste gedachtestreepje acht de rechtbank niet bewezen dat bedrijfshal 2 niet zodanig was uitgerust en in bedrijf was gesteld dat het gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van haar werknemers binnen de voorzienbare werkomstandigheden en bezien tegen het licht van de beperkte omvang van het bedrijf zoveel mogelijk werd voorkomen.
De rechtbank acht aldus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 september 2016 te Wâlterswâld als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet, in strijd met de bepalingen van die wet en de daarop berustende bepalingen, handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten, terwijl verdachte wist of redelijkerwijze moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer werknemer/slachtoffer ontstond of te verwachten was.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het haar tenlastegelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.