Overtreding van art. 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3881

Hoewel de delictsomschrijving van artikel 36, eerste lid (oud), van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren niet het bestanddeel 'opzettelijk' bevat, is dat wel aan de verdachte ten laste gelegd. Het hof is van oordeel dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de benadeling van de gezondheid van haar paard, omdat zij de aanmerkelijke kans - waarvan zij zich wel bewust was - niet heeft aanvaard. Daarom volgt partiële vrijspraak. De resterende niet-opzettelijke variant van de tenlastelegging wordt wel bewezen verklaard. De verdachte heeft namelijk - in weerwil van de eensluidende adviezen van een drietal dierenartsen - besloten om het paard niet de voorgeschreven en geadviseerde medicatie toe te dienen. Omdat is gebleken dat de verdachte er zeer veel aan gelegen was om het paard goede zorg te bieden, volgt schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

In eerste aanleg is de verdachte door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren wegens opzettelijk de gezondheid van een paard benadelen, door na te laten dat paard te voorzien van de juiste of noodzakelijke medicatie. Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
 

Partiële vrijspraak

De verdachte staat terecht ter zake van het zonder redelijk doel opzettelijk bij een paard de gezondheid benadelen door na te laten dat paard te voorzien van de juiste of noodzakelijke medicatie. Hoewel de delictsomschrijving van artikel 36, eerste lid (oud), van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren niet het bestanddeel ‘opzettelijk’ bevat, heeft het Openbaar Ministerie er evenwel voor gekozen dit aan de verdachte ten laste te leggen. Het hof ziet zich daarom onder meer voor de vraag gesteld of de verdachte het opzet had, ten minste in voorwaardelijke zin, op de benadeling van de gezondheid van haar paard.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.

Het paard van de verdachte was sinds 6 juni 2012 erg benauwd. De verdachte heeft daarop het paard onder behandeling gesteld van dierenarts dierenarts 1. Om de benauwdheid te verminderen heeft dierenarts 1 tweemaal daags ventipulmin en dagelijks 5 capsules van elk 150 milligram prednisolon voorgeschreven, vooralsnog gedurende 7 dagen. De verdachte heeft deze medicatie aan haar paard gegeven, maar niet in de voorgeschreven hoeveelheid. Zij was namelijk van mening dat sprake was van een te hoge dosis. Elke capsule werkt afdoende voor 150 kilogram van het paard. Het paard woog volgens de verdachte 526 kilogram. Toediening van 5 capsules was daarom te veel, omdat een dergelijke dosis geschikt is voor een paard met een gewicht van 750 kilogram.

Het paard reageerde goed op de toediening van prednisolon. Om die reden, alsook uit angst voor bijwerkingen, heeft de verdachte de medicatie in de loop van de week van 6 juni 2012 afgebouwd. Zij heeft dierenarts 1 hierover na een week telefonisch in kennis gesteld. Daarnaast heeft de verdachte aanvullende maatregelen genomen om de benauwdheid te verlichten. Zij heeft ter bestrijding van allergenen een hooistoommachine aangeschaft en het paard in een ruim weiland met schuilplaats laten lopen. Ook zijn aangepaste voedingssupplementen toegediend, waarvoor holistisch dierenarts dierenarts 2 is gecontacteerd. Dierenarts 2 heeft getracht het paard met alternatieve geneesmiddelen te helpen. Aangezien die niet voldoende bleken te werken, heeft de verdachte wederom dierenarts 1 gebeld. Op 26 juli 2012 is dierenarts 1 het paard komen controleren. Zij zag toen dat de conditie van het paard was verslechterd. Om andere oorzaken van de benauwdheid dan een allergie uit te sluiten, zijn op 7 en 10 augustus 2012 longspoelingen gedaan. Deze spoelingen indiceerden dat wel degelijk sprake was van een allergie.

De verdachte heeft na de eerste longspoeling 30 capsules prednisolon opgehaald. Dierenarts 1 drong er bij de verdachte op aan om de prednisolon in de juiste dosering te gebruiken. Volgens haar gaf de verdachte echter te kennen geen prednisolon meer te willen geven.

De verdachte heeft vervolgens dierenartsen dierenarts 3 en dierenarts 4 benaderd. Dierenarts 3 bracht op 20 augustus 2012 een bezoek aan het paard en zag dat het redelijk benauwd was, maar niet zorgwekkend. Zijn advies was om het paard continu buiten te houden en aanvallen van benauwdheid tegen te gaan met een hoge dosis prednisolon. dierenarts 4 bracht daags daarop een bezoek aan het paard en schrok van zijn conditie. Het paard was zeer benauwd. Dierenarts 4 adviseerde het paard direct te behandelen met prednisolon of te euthanaseren.

Dierenarts 2 is begin oktober voor een tweede bezoek langs geweest. Zij zag dat de conditie van het paard nog meer was verslechterd ten opzichte van haar eerdere bezoek. Dierenarts 2 zei dat ze de behandeling wilde staken, tenzij het paard direct zou worden opgenomen om medicatie toe te dienen. Een andere optie was om het paard te euthanaseren. De verdachte weigerde dat. Vervolgens heeft dierenarts 2 een melding gedaan bij de politie, die gepaard ging met de mededeling dat het dier geen humaan bestaan zou hebben. De politie is vervolgens op 11 oktober 2012, samen met dierenartsen dierenarts 5 en dierenarts 6, ter plaatse gegaan. Het paard had zichtbaar veel moeite met ademhalen en was duidelijk erg benauwd. Met toepassing van spoedbestuursdwang is op die dag medicatie toegediend. Het paard heeft nadien nog enkele jaren geleefd.

De kern van de onderhavige zaak betreft de vraag of de verdachte, door – in weerwil van de eensluidende adviezen van een drietal dierenartsen – te besluiten om het paard niet de voorgeschreven en geadviseerde medicatie toe te dienen, opzettelijk de gezondheid van het paard heeft benadeeld.

Het hof stelt voorop dat van opzet in de zin van willens en wetens handelen in de onderhavige kwestie geen sprake is. Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van voorwaardelijk opzet.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval het benadelen van de gezondheid van een paard – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het hof acht de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat de gezondheid van een benauwd paard wordt benadeeld indien dat paard de door dierenartsen geboden medicatie wordt onthouden. De verdachte had daar ook wetenschap van, nu zij door dierenartsen dierenarts 1, dierenarts 2 en dierenarts 4 op dat gevolg is gewezen.

De vervolgvraag die ter beantwoording aan het hof voorligt, is of de verdachte genoemde kans ten tijde van de medicatieonthoudingen ook bewust heeft aanvaard. Met andere woorden: heeft de verdachte op dat moment, wetende dat de aanmerkelijke kans daarop bestond, ook gewild dat de gezondheid van haar paard zou worden benadeeld? Uit hetgeen hiervoor is overwogen en het onderzoek ter terechtzitting zijn in dat verband diverse contra-indicaties naar voren gekomen. Allereerst heeft de verdachte wel enige medicijnen toegediend, maar niet in de voorgeschreven hoeveelheid en met de voorgeschreven frequentie. Ten tweede heeft de verdachte diverse dierenartsen benaderd en deze het paard laten onderzoeken met het doel de gezondheidstoestand van het paard te verbeteren. Ten derde heeft zij aanvullende maatregelen ter bestrijding van de benauwdheid genomen in de vorm van het aanschaffen en gebruiken van een stoommachine om het hooi van het paard te stomen (om zo het hooi te ontdoen van stof, bacteriën en schimmels), het paard meer weidegang gegeven en derhalve het paard meer frequent in de buitenlucht laten lopen en het paard naast de reguliere voeding diverse voedingssupplementen toegediend. Het hof acht het in dezen voorts van belang dat niet alle dierenartsen geheel gelijkluidend hebben geadviseerd. Dierenarts 3 heeft verklaard dat prednisolon op effect kan worden gegeven en dat de verdachte er veel aan gelegen was om het paard goede zorg te bieden.

Het hof is van oordeel dat voornoemde contra-indicaties van een dusdanig gewicht zijn, dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gewild dat door het onthouden van bepaalde medicatie de gezondheid van het paard zou worden benadeeld.

Nu niet kan worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans – waarvan zij zich wel bewust was – heeft aanvaard, zal de verdachte van het ten laste gelegde bestanddeel ‘opzettelijk’ worden vrijgesproken.
 

Bewijsoverweging

Nu blijkens de voorliggende tenlastelegging resteert de niet-opzettelijke variant van de tenlastelegging – waarvan volgens het hof de bewoordingen verenigbaar zijn met die zoals afgeleid uit de wettelijke delictsomschrijving van artikel 36, eerste lid (oud), van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren – ligt de vraag voor of dit bewezen kan worden geacht. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte door – in weerwil van de eensluidende adviezen van een drietal dierenartsen – te besluiten om het paard niet de voorgeschreven en geadviseerde noodzakelijke medicatie toe te dienen, de gezondheid van het paard heeft benadeeld.
 

Bewezenverklaring

Overtreding van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
 

Strafoplegging

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^