Overwegingen m.b.t. oogmerk & art. 326 Sr. Partiële vrijspraak daar waar de tll ziet op verleende en onbetaald gebleven diensten.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1871

De politierechter heeft verdachte terzake van flessentrekkerij, in de tenlastelegging nader geëxpliciteerd in zes feiten, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij benadeelde 1 werd toegewezen tot een bedrag van €5.025,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering. De vordering van de benadeelde partij benadeelde 2 van €3.396,72 werd volledig toegewezen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
 

Partiële vrijspraak 

Onder het tweede gedachtestreepje is ten laste gelegd dat verdachte een viertal aan zijn auto verrichte onderhoudsbeurten niet heeft betaald. Het hof stelt vast dat het hier om (niet betaalde) verleende diensten gaat en derhalve niet om gekochte doch niet betaalde goederen.

Het hof volgt de raadsman in zijn verweer op dit punt, nu de delictsomschrijving van artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht enkel ziet op goederen en niet op diensten, welke kwestie blijkens de Kamerstukken destijds bij de totstandkoming van het hiervoor genoemde, thans geldende wetsartikel uitdrukkelijk aan de orde is geweest. Daaruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat genoemd wetsartikel slechts ziet op goederen. Het hof zal verdachte dan ook van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
 

Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde

Namens verdachte is door diens raadsman betoogd dat er geen sprake is geweest van een oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over de ten laste gelegde goederen te verzekeren, laat staat dat dit een gewoonte was. Daartoe is - onder meer - aangevoerd dat het uitblijven van de verschuldigde betalingen voortkwam uit de omstandigheid dat verdachte begin mei 2011 onverwachts in voorlopige hechtenis is genomen in Duitsland, waardoor het hem onmogelijk was aan zijn verplichtingen te voldoen. Voorts is aangevoerd dat het aankopen van de goederen niet door verdachte als privépersoon is gedaan maar door het bedrijf 5, genoemd naar en op naam staand van de toenmalige levenspartner van verdachte, naam. naam geraakte in september 2011 in de WSNP, waarin (ook) de hier ter beoordeling staande vorderingen zouden zijn gevallen. Vanaf dat moment kon verdachte ook niet meer betalen. De vorderingen vielen immers in de WSNP-boedel. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van het voor een bewezenverklaring vereiste oogmerk.

Het hof overweegt hierover het navolgende.

Uit het proces-verbaal van politie komt naar voren dat een eerder door verdachte geëxploiteerd bedrijf in 2008 failliet is gegaan. Verdachte heeft toen een doorstart gemaakt, dan wel een nieuw bedrijf opgericht op naam van zijn partner, bedrijf 5. Het hof is van oordeel dat deze manoeuvre als een schijnconstructie moet worden aangemerkt. Zo er al sprake is geweest van enigerlei bedoeling om bedrijfsactiviteiten te ontplooien, wist verdachte, althans kon hij – gezien de zich kennelijk herhaaldelijk voordoende omstandigheid van de onmogelijkheid om facturen te betalen - weten, dat het nieuwe bedrijf niet levensvatbaar was en dat hij niet zou kunnen voldoen aan namens dat bedrijf aangegane betalingsverplichtingen. Verdachte heeft ook met zoveel woorden erkend dat hij doende is geweest het ene gat met het andere te vullen.

In dit verband is ook nog de vraag relevant of de door verdachte gekochte goederen (alle) van doen hadden met bedrijf 5. Zo was het bij bedrijf 4 gekochte sanitair bestemd voor de woning van zijn nieuwe vriendin en valt de aanschaf bij bedrijf 2 van een spoelbak evenmin te rijmen met bedrijfsactiviteiten. De door verdachte gekochte hekwerken waren bestemd voor doorverkoop via internet. Het lood zou verdachte hebben aangeschaft, omdat hij een opdracht zou hebben gekregen tot het vervaardigen van een kunstwerk. Die opdracht ging niet door, waarna het lood bij de schroot belandde.

Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat bedrijf 5 blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel reeds in januari 2011 ter ziele was.

De raadsman heeft gesteld dat verdachte door het feit dat hij in Duitsland in voorlopige hechtenis is genomen, is overvallen en zodoende niet in staat was aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het hof kan de raadsman in dat verweer echter niet volgen aangezien verdachte de hiervoor omschreven goederen heeft afgenomen ruim voordat hij in Duitsland in voorlopige hechtenis kwam te verkeren en verdachte in de tenlastegelegde periode blijkens de afzonderlijke aangiften op geen enkele manier aanstalten heeft gemaakt met (een begin van) betaling van de aldus openstaande facturen en ondertussen doorging met de aanschaf van (deze) goederen.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht en uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het oogmerk om niet te betalen niet reeds hoeft te hebben bestaan op het moment van de koop, hoewel dat - gelet op alle feiten en omstandigheden - in deze zaak het geval lijkt te zijn geweest. Het oogmerk is bij dit delict met name gelegen in de herhaling: het telkens opnieuw goederen bestellen, in de wetenschap dat betaling achterwege zal blijven en zelfs niet tot de mogelijkheden behoort. Uit het feit van het niet-betalen en de erkenning van verdachte dat hij op verschillende tijdstippen goederen heeft gekocht kan het oogmerk worden afgeleid (HR 22 juli 1958, NJ 1959, 191).

Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman en wordt wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan flessentrekkerij conform de hierna volgende bewezenverklaring.
 

Bewezenverklaring

Een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren.
 

Strafoplegging

Verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 120 uur.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan flessentrekkerij. 

Het hof rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelwijze het vertrouwen in het handelsverkeer schade heeft toegebracht. De gedupeerden behoren in overwegende mate tot sectoren, waarin veelal zonder (harde) garanties wordt uitgegaan van de goede trouw van bedrijven en individuele consumenten met wie zij zaken doen. Verdachte heeft hier schaamteloos misbruik van gemaakt en op geen enkele wijze rekening gehouden met de materiële schade die hij heeft veroorzaakt. Meerdere aangevers hebben verklaard ontdaan te zijn over verdachtes handelwijze. Zij zeggen hard te moeten werken voor hun geld en zich klanten als verdachte niet te kunnen permitteren.

De politierechter heeft verdachte, zoals gezegd, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een taakstraf van 180 uur. Het hof acht deze afdoening in beginsel passend en geboden. Er zijn echter twee elementen waarmee thans rekening dient te worden gehouden, te weten de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM en de veroordeling in Duitsland.

Het gaat om in 2010 en 2011 begane feiten. Er zijn geen aanwijsbare redenen waarom het hof eerst in februari 2018 tot een einduitspraak komt. Voor wat betreft het Duitse vonnis kan gezegd worden dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht daarop formeel niet van toepassing is. Het hof acht het echter in de rede liggen dat hiermee rekening wordt gehouden in strafverminderende zin. De beide hiervoor genoemde aspecten dienen naar het oordeel van het hof tezamen te leiden tot een korting op de op te leggen taakstraf van 60 uren. Aan verdachte zal dan ook, naast de eerder genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf worden opgelegd van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

 

Print Friendly and PDF ^