Overwegingen rechtbank t.a.v. strafbare oplichting

Rechtbank Midden-Nederland 15 februari 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:692

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee oplichtingen.

Verdachte heeft de slachtoffers doen geloven dat hij spoedig zijn afspraken zou nakomen. Ten aanzien van benadeelde 5 heeft verdachte door tussentijds betalingen te doen de schijn gewekt dat hij een bonafide en kredietwaardige klant was. Na zijn vertrek werd het hotel afgescheept met steeds wisselende (niet verifieerbare) excuses of smoezen.

Ten aanzien van de heer benadeelde 10 geldt dat verdachte hem forse aanbetalingen laat verrichten, waarmee verdachte het vertrouwen wekte ook spoedig aan de slag te gaan. Na meerdere aanbetalingen voor de door verdachte geconstateerde gebreken of nieuwe aanbiedingen, zijn er geen werkzaamheden verricht. Vervolgens stuurde verdachte iemand langs om een zeer beperkt deel van de materialen te leveren. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte doelbewust misbruik gemaakt van de door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen met als doel eigen financieel gewin. Daarbij heeft verdachte tevens het vertrouwen van potentiële klanten in de dakdekkersbranche schade toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.

Daarnaast heeft de verdachte zes voorwerpen voorhanden gehad die vallen onder de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van wapens vormt vanzelfsprekend een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.

Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het feit dat door verdachte allerlei excuses en smoezen worden gegeven voor het niet afronden dan wel uitblijven van werkzaamheden en betalingen. Verdachte wisselt van adressen en telefoonnummers, waardoor klanten hem niet kunnen bereiken. Verdachte neemt telkens opdrachten aan maar kan deze vervolgens niet voltooien of verrichten. Daarnaast is verdachte nog allerlei mensen geld verschuldigd. De rechtbank merkt daarbij ook op dat verdachte wederom in aanraking is gekomen met justitie vanwege oplichtingspraktijken. De rechtbank ziet hierin een patroon dat redengevend is voor de na te noemen straf.

De rechtbank is – anders dan door de raadsvrouw bepleit – van oordeel dat een taakstraf niet passend en geboden is. Verdachte heeft tijdens schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn enkelband afgeknipt. De rechtbank vindt dit zeer verwerpelijk en ziet dan ook geen meerwaarde in het opleggen van reclasseringstoezicht. Daarnaast acht de rechtbank een geldboete niet passend, omdat verdachte nog aan allerlei mensen geld verschuldigd is.
 

Strafbare oplichting

Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Niet iedere vorm van bedrog en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin kunnen binnen het bereik van het strafrecht gebracht worden. In niet alle gevallen waarin sprake is van bedrog kan het handelen van verdachte ook worden aangemerkt als oplichting. Zo levert een enkele leugenachtige mededeling niet het aannemen van een valse hoedanigheid of een listige kunstgreep op als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de ‘persoon’ van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij de onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Dat iemand zich als bonafide ondernemer voordoet, is met betrekking tot het aannemen van een valse hoedanigheid slechts relevant als zo een presentatie als bonafide (potentiële) contractspartij berust op voldoende specifieke gedragingen die in de desbetreffende context erop gericht zijn bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.

Bij de beoordeling of een valse hoedanigheid is aangenomen kan in aanmerking genomen worden of misbruik gemaakt wordt van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon. Van belang is dus ook het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector in het maatschappelijk verkeer. Is er op een bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van dit verwachtingspatroon, dan kan sprake zijn van het aannemen van een valse hoedanigheid.

Bewijs van de valse hoedanigheid als dakdekker

Bij het beoordelen van de vraag of verdachte een valse hoedanigheid heeft gebruikt door zich voor te doen als bonafide dakdekker, heeft de rechtbank gelet op de volgende omstandigheden. Verdachte heeft zich aangeboden voor dakdekkerswerkzaamheden. Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is expertise nodig. Personen die worden geconfronteerd met de mededeling van de dakdekker dat er gebreken zijn aan hun dak, dakgoot, dakkapel of balkon, missen deze expertise meestal en zullen vertrouwen op de expertise van de dakdekker. Wordt iemand door een dakdekker verteld dat zijn dak of balkon bepaalde mankementen vertoont, dan zal het verwachtingspatroon zijn dat er een gebrek is en ook dat dit gebrek hersteld moet worden.

In één van de zaken is de rechtbank tot de vaststelling gekomen dat verdachte meerdere keren aangever heeft gewezen op gebreken aan het dak en vervolgens een aanbod heeft gedaan voor de te leveren werkzaamheden. De aangever mocht in termijnen betalen, maar moest op een gegeven moment meteen 2.000,00 euro overmaken per bank, omdat verdachte een meevaller had bij andere klussen en het dak voor een lager bedrag in één keer kon doen. Vervolgens zijn er isolatieplaten geleverd en is er een persoon van een aluminiumbedrijf langs geweest voor de levering van twee strips. De overige betaalde twaalf strips zijn niet geleverd. Verdachte is vervolgens nog meerdere keren langs geweest in verband met het niet op voorraad hebben van de juiste materialen. Hiervoor heeft de aangever wederom geld betaald. In deze periode werden er geen werkzaamheden verricht. Op grond van het hierna te noemen beschikbare bewijs stelt de rechtbank vast dat verdachte van meet af aan niet de intentie had om de werkzaamheden uit te voeren. Voor het bewijs acht de rechtbank ook van belang dat verdachte telkens weer een nieuw voorstel deed en opnieuw geld nodig had, maar dat hij vervolgens niet de materialen leverde en niet aan het werk ging. Dat een zeer beperkt deel van de materialen wel is geleverd door verdachte, beschouwt de rechtbank als een omstandigheid die heeft bijgedragen aan de door verdachte gewekte onjuiste indruk dat hij de overeengekomen werkzaamheden daadwerkelijk zou gaan verrichten. De rechtbank is tot de overtuiging gekomen dat verdachte niet van plan was om aan het werk te gaan en daarmee loog.

Bewijs van de valse hoedanigheid als hotelgast

Bij het beoordelen van de vraag of verdachte een valse hoedanigheid heeft gebruikt door zich voor te doen als betalende en/of kredietwaardige hotelgast, heeft de rechtbank gelet op de volgende omstandigheden. Naar de algemeen aanvaarde gebruiken in het maatschappelijk verkeer behoort een hotelgast na zijn verblijf, alvorens hij vertrekt, de rekening te voldoen.

In deze zaak volgt dat verdachte wel betalingen heeft gedaan tijdens zijn verblijf in het hotel, op aandringen van het personeel. Verdachte heeft echter bij zijn vertrek (het restant van) de rekening niet betaald omdat hij zijn pinpas zou zijn vergeten. Vervolgens zou verdachte de volgende dag het bedrag betalen, maar is hij niet verschenen. Daarna heeft verdachte tweemaal om het rekeningnummer gevraagd maar is betaling uitgebleven. De rechtbank is tot de overtuiging gekomen dat de betalingen tijdens het verblijf zijn gedaan om de indruk te wekken dat de volledig betaling zou worden voldaan. Door tussentijds een betaling te voldoen bleef het voor verdachte mogelijk om langer in het hotel te verblijven. De rechtbank ziet deze betalingen als onderdeel van de oplichtingspraktijk. Bij zijn vertrek deed verdachte vervolgens alsof hij het nog openstaande bedrag ging betalen, maar is die belofte nooit nagekomen. De rechtbank is daarmee tot de overtuiging gekomen dat verdachte van meet af aan niet van plan was de kosten voor het verblijf in het hotel te voldoen en dat hij de aangever heeft opgelicht.

Vrijspraken

In de overige zaken waar verdachte als dakdekker werkzaamheden heeft verricht, heeft de rechtbank vastgesteld dat door verdachte, of anderen namens hem, veelal (substantiële) werkzaamheden zijn uitgevoerd. Hoewel op grond van de beschikbare stukken kan worden getwijfeld aan de oprechte bedoelingen van verdachte, kan de rechtbank niet vast stellen dat verdachte in deze zaken van meet af aan niet van plan was de werkzaamheden uit te voeren of dat hij gebreken heeft voorgewend die niet bestaan. Onder die omstandigheden kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de aangevers heeft opgelicht.

In de zaak waar verdachte auto’s heeft gehuurd heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte niet voor de huur van de auto’s heeft betaald. Hoewel op grond van de beschikbare stukken kan worden getwijfeld aan de oprechte bedoelingen van verdachte, kan de rechtbank niet vast stellen dat verdachte van meet af aan niet van plan was om huur van de auto’s niet of niet volledig te voldoen. Onder die omstandigheden kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de aangever heeft opgelicht.

In de zaak waar verdachte geld heeft geleend heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte van meet af aan niet van plan was om de lening terug te betalen. Onder die omstandigheden kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de aangever heeft opgelicht.
 

Bewezenverklaring

  • Feit 2: oplichting
  • Feit 4 en feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
  • Feit 6: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
  • Feit 7: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
  • Feit 10: oplichting
     

Strafoplegging

De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden.


 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^