Overwegingen van de HR over de combinatie van heling en witwassen aan de hand van de wetsgeschiedenis
/Hoge Raad 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren wegens 1 meest subsidiair schuldheling en 2 schuldwitwassen. Het hof was, anders dan de verdediging, van oordeel dat aangezien heling en witwassen niet hetzelfde belang beschermen, sprake is van een meerdaadse samenloop.
Namens verdachte heeft mr. J. Kuiper, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Beoordeling van het eerste middel
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1 en 2, voor zover inhoudende dat de verdachte "redelijkerwijs moest vermoeden" dat het door misdrijf verkregen goederen respectievelijk uit enig misdrijf afkomstige voorwerpen betrof, onvoldoende is gemotiveerd.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte met betrekking tot de door hem verkochte sieraden in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling respectievelijk schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld is, in aanmerking genomen hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de omstandigheden waaronder de verdachte de sieraden van de destijds 17-jarige betrokkene 5 in ontvangst heeft genomen teneinde deze voor betrokkene 5 te verkopen, toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen klagen over het oordeel van het Hof dat het onder 2 bewezenverklaarde "schuldwitwassen" oplevert.
De middelen doen daartoe een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302)
De middelen stellen daardoor tevens de vraag aan de orde in hoeverre de onder 1 bewezenverklaarde schuldheling, bestaande uit het voorhanden hebben en overdragen van door misdrijf verkregen sieraden, gevolgen heeft voor het onder 2 bewezenverklaarde schuldwitwassen, bestaande uit het voorhanden hebben en omzetten van diezelfde, uit misdrijf afkomstige sieraden.
Wat betreft het beroep op de recente rechtspraak geldt dat het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof over het schuldwitwassen dat zich niet een geval voordoet waarin sprake is van voorwerpen die "onmiddellijk" afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, niet onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering volgt dat een op 25 oktober 2010 gepleegde overval het misdrijf is waaruit de sieraden afkomstig zijn, en zich met betrekking tot de vraag wie die overval heeft begaan niet een van de in het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618, rov. 2.3.2 onder (i) tot en met (iii) aangeduide omstandigheden voordoet die kunnen duiden op betrokkenheid van de verdachte bij die overval.
In zoverre falen de middelen.
Wat betreft de bedoelde combinatie van heling en witwassen houdt de wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting:
"Sinds de herziening van de helingbepalingen in 1991 is de aandacht voor witwassen verder toegenomen. Justitie en politie hebben meer kennis gekregen van de aard en verschijningsvormen van dit fenomeen en van de mogelijke bestrijdingswijzen. Duidelijk is geworden dat het witwassen niet zozeer als een species van heling moet worden gezien als wel als een zelfstandig delict met een eigen aard, dat een aparte aanpak verdient. Het bewustzijn is toegenomen dat van manipulaties met misdaadgeld een grote bedreiging uitgaat voor de samenleving. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast doordat gelden met een criminele oorsprong worden «gewit» en weer een (schijnbaar) legale rol in dat verkeer kunnen gaan spelen zonder dat dit voor de bonafide deelnemers aan dat verkeer kenbaar is. Deze laatsten worden dus ongemerkt betrokken bij het handelen van criminelen. Anderen, die wel op de hoogte zijn, worden door de grote sommen geld waarom het gaat, in de verleiding gebracht om hun medewerking te verlenen aan de betrokken constructies door beschikbaarstelling van hun (financiële of juridische) expertise of door gebruikmaking van de gelegenheid die hun functie hun biedt. Hierbij kan worden gedacht aan medewerkers van financiële instellingen of ambtenaren belast met overheidstoezicht of subsidieverlening. In het uiterste geval zouden grootschalige witwashandelingen ertoe kunnen leiden dat van misdrijf afkomstig geld een machtsfactor wordt die de samenleving corrumpeert. Witwassen vormt dus een bedreiging voor de maatschappelijke orde.
Op dit punt bestaat een verschil met de klassieke heling. Heling bestaat uit het profiteren van andermans misdrijven door het overnemen en/of verhandelen van de door die misdrijven (de zogenaamde gronddelicten) verkregen goederen. Daardoor wordt bevorderd dat anderen die misdrijven (blijven) plegen. Dit zogenaamde begunstigende karakter van heling staat voorop. Ook witwassen werkt in zekere zin begunstigend ten opzichte van misdrijven zoals drugshandel en fraude. Zoals in de inleiding gezegd zouden bepaalde lucratieve vormen van criminaliteit immers niet zo aantrekkelijk zijn als de daders er niet in slaagden wegen te vinden om de opbrengsten ervan aan het zicht van de overheid te onttrekken. Primair gaat het bij het witwassen echter om de aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer en de bedreiging van de openbare orde. Dit is reden om de nieuwe strafbaarstelling niet op te nemen in de titel over begunstiging maar in een aparte titel over witwassen.
Ook in ander opzicht verschilt de klassieke heling van het witwassen. In de opvatting van de wetgever behoefde de heler voor het beheer van de grotendeels concrete en tastbare voorwerpen geen gecompliceerde handelingen te verrichten en behoefde die persoon daarbij geen hulp van of samenwerking met anderen. Dit is anders bij het witwassen. Daar blijft het zelden bij één laakbare handeling en gaat het vaak om een aantal samenhangende kunstgrepen.
Behalve overeenkomsten tussen heling en witwassen zijn er dus verschillen tussen beide delicten, in het bijzonder gelegen in de aard ervan. De twee strafbaarstellingen hebben een verschillende bestaansgrond. Dit neemt overigens niet weg dat de strafbaarstellingen van heling en witwassen, tekstueel gezien, elkaar deels overlappen. In het bijzonder de onderdelen a van de artikelen 416 en 417bis en de onderdelen b van de voorgestelde artikelen 420bis en 420quater zijn grotendeels gelijkluidend. Dit betekent dat in bepaalde gevallen zowel een van de helingbepalingen als een van de witwasbepalingen toepasbaar zal zijn. De officier van justitie kan in zo'n geval kiezen welk feit hij telastelegt (eventueel kan hij de twee feiten ook alternatief telaste leggen). Deze keuze heeft geen gevolgen voor het toepasselijke strafmaximum. Dat is namelijk voor heling en witwassen gelijk, zowel wat betreft de opzettelijke als wat betreft de culpoze varianten." (Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 5, 6)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
"De leden van de D66 fractie (...) vragen verder in welke gevallen zowel een van de helingbepalingen als een van de witwasbepalingen toepasbaar is. Het gaat om gevallen van witwassen die kunnen worden gekwalificeerd als het «verwerven, voorhanden hebben of overdragen» van opbrengsten uit misdrijf. In zulke gevallen zullen veelal zowel de artikelen 416, eerste lid, onder a, of 417bis, eerste lid, onder a, Sr als de voorgestelde artikelen 420bis, eerste lid, onder b, of 420quater, eerste lid, onder b, Sr van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn de koerier die wordt aangetroffen met een grote hoeveelheid vreemde valuta afkomstig uit drugshandel of de persoon die in het bezit is van een luxe motorboot betaald met crimineel geld. (...)
De aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie vragen of zij uit de separate strafbaarstelling van het witwassen mogen afleiden dat naast de veroordeling voor bijvoorbeeld diefstal ook een veroordeling kan volgen voor witwassen? Zij noemen het voorbeeld van de fietsendief die wegrijdt op de zojuist door hem gestolen fiets en zich aldus waarschijnlijk schuldig maakt aan het «gebruik maken» - in de zin van het nieuwe artikel 420bis, eerste lid, onder b, Sr - van een voorwerp waarvan hij weet dat het afkomstig is uit enig misdrijf. Betekent dit dat fietsendiefstal voortaan dubbel kan worden gestraft, zo vragen deze leden. Inderdaad betekent het feit dat witwassen voortaan strafbaar is óók als het betrokken voorwerp uit eigen misdrijf (het gronddelict) afkomstig is, dat de betrokken persoon voor beide feiten vervolgd en veroordeeld zou kunnen worden: het plegen van het gronddelict en het plegen van witwassen. Dit zou in theorie ook kunnen gelden voor de opgevoerde fietsendief. Hoewel dit niet als een typisch geval van witwassen kan worden beschouwd, moet worden vastgesteld dat de internationale strafbaarstellingsverplichtingen zich naar de letter ook tot dit soort gevallen uitstrekken. Overigens is deze situatie - waarin een reeks van nauw samenhangende handelingen van één persoon verschillende strafbare feiten oplevert - in het strafrecht geenszins ongebruikelijk. Ik wijs bijvoorbeeld op de situatie in het verkeer waarin een persoon, na een ernstig ongeval te hebben veroorzaakt, doorrijdt zonder gelegenheid te hebben geboden tot vaststelling van zijn identiteit; dit zou zowel overtreding van artikel 6 als van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994 kunnen opleveren. Dergelijke situaties leiden - mits de verschillende strafbare feiten in een en dezelfde vervolging worden telastegelegd - niet tot een verboden geval van dubbele bestraffing, zoals de aan het woord zijnde leden kennelijk vrezen. De zogenaamde samenloopbepalingen van de artikelen 55 e.v. Sr stellen immers grenzen aan de cumulatie van de op de verschillende feiten gestelde maximumstraffen." (Kamerstukken II 2000-2001, 27 159, nr. 5, p. 8-10)
Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis blijkt dat bij de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven onder ogen is gezien dat een identiek feitencomplex op zichzelf tot de tenlastelegging en bewezenverklaring van zowel (schuld)heling als (schuld)witwassen zou kunnen leiden. Uit die wetsgeschiedenis komt voorts naar voren dat het in zo een geval op de weg van het openbaar ministerie ligt bij het opstellen van de tenlastelegging een keuze te maken tussen die heling en dat witwassen (desgewenst in de vorm van een alternatieve of een primair/subsidiaire tenlastelegging), alsmede dat de samenloopbepalingen van de art. 55 e.v. Sr grenzen stellen aan de cumulatie van de op de verschillende feiten gestelde maximumstraffen.
Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat niet is uitgesloten dat zich gevallen kunnen voordoen waarin sprake is van eendaadse samenloop (art. 55, eerste lid, Sr) van heling en witwassen van hetzelfde voorwerp. Dat de strafbaarstelling van witwassen in sterkere mate dan bij de strafbaarstelling van heling het geval is strekt ter bescherming van de integriteit van het financiële en economische verkeer, staat daaraan niet in de weg indien het gaat om een - naar de kern genomen - identiek feitencomplex.
Afhankelijk van de omstandigheden is het voorts niet uitgesloten dat sprake is van een voortgezette handeling (art. 56, eerste lid, Sr) van heling en witwassen indien aan de gedragingen van de verdachte met betrekking tot hetzelfde voorwerp één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag ligt.
Daarnaast kan zich in gevallen waarin sprake is van meerdaadse samenloop (art. 57, eerste lid, Sr) van heling en witwassen, de situatie voordoen waarin de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde heling moet worden aangemerkt als het misdrijf waaruit het witgewassen voorwerp onmiddellijk afkomstig is. Voor de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen geldt dan de hiervoor aangeduide rechtspraak.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat uit de bewezenverklaringen en de door het Hof gebezigde bewijsvoering volgt dat het bij de heling en het witwassen van de sieraden afkomstig uit een op 25 oktober 2010 gepleegde overval gaat om een uit het oogpunt van tijd, plaats, gedragingen en voorwerpen identiek feitencomplex, is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof dit helen en witwassen als meerdaadse, en niet als eendaadse samenloop heeft aangemerkt. In zoverre slagen de middelen.
Dit behoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu, gelet op de in geval van toepassing van art. 55, eerste lid, Sr respectievelijk 57, eerste lid, Sr toepasselijke strafmaxima en de in het onderhavige geval opgelegde straf bestaande uit een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident is. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak.
Conclusie
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Lees hier de volledige uitspraak.