Politieagent veroordeeld voor valsheid in geschrifte
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1810
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van vervalsen, nu de door verdachte aangebrachte wijzigingen geen onwaarheden bevatten. Voorts heeft verdachte geen oogmerk van misleiding gehad, doch juist een oogmerk van juiste en integere informatieverstrekking aan het openbaar ministerie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
Er vindt door het team, waar verdachte deel van uitmaakte, op 28 augustus 2012 een aantal aanhoudingen plaats, die dezelfde dag worden gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2400 20122090064-50. Dit is het in de tenlastelegging bedoelde proces-verbaal, gedateerd op 28 augustus 2012 en ondertekend door vijf verbalisanten onder wie medeverbalisant (als eerste ondertekenaar) en verdachte.
Door verdachte is bij de aanhoudingen enig geweld gebruikt, met name tegen de verdachte naam 1. Verdachte heeft dit geweld gemeld bij zijn superieuren, met name de hulpofficier van justitie inspecteur inspecteur en dit geweld is gerelateerd in het reeds genoemde proces-verbaal. Door een andere aangehouden verdachte, naam 2, wordt ook melding gemaakt van enig geweld, gepleegd door verdachte. Hiervan heeft verdachte geen melding gemaakt in het proces-verbaal, naar verdachte heeft verklaard omdat het een lichte tik was die hij niet ziet als geweld. inspecteur heeft nog aan verdachte gevraagd of deze nader wilde relateren met betrekking tot het gebruikte geweld - naar later blijkt ten aanzien van de verdachte naam 2 - maar verdachte heeft verklaard dat hij dit begreep als betrekking hebbend op het geweld tegen naam 1 waarover hij reeds had gerapporteerd.
Op 30 augustus 2012, na een dag verlof, bekijkt verdachte in het digitale systeem het opgemaakte proces-verbaal nogmaals omdat hij meent dat inspecteur mogelijk nog zal ingaan op de zaak naam 1. Omdat verdachte van oordeel is dat hetgeen rondom de wederspannigheid van naam 1 niet zorgvuldig genoeg in het proces-verbaal is opgenomen, vult hij het proces-verbaal in het digitale systeem op dat punt aan.
Verdachte kijkt vervolgens waar het originele ondertekende proces-verbaal is. Dit proces-verbaal blijkt zich nog in de map bij de dossiersamensteller te bevinden. De dossiersamensteller is niet aanwezig en verdachte, die, zoals later blijkt ten onrechte, denkt dat het proces-verbaal nog niet is ingestuurd naar het openbaar ministerie, vervangt de bladzijde met de oude tekst in het proces-verbaal door de bladzijde met de door hem vervaardigde nieuwe tekst.
Verdachte heeft de veranderingen aan medeondertekenaar medeverbalisant, die aanwezig was bij de wederspannigheid van naam 1, laten zien.
Het gaat om de volgende cursief gezette aanvulling. Na de zin “Ik, medeverbalisant kreeg de verdachte (hof: naam 1) niet uit het voertuig op dat moment.”, zijn toegevoegd de volgende zinnen:
“Ik schreeuwde dat hij zich niet moest verzetten en dat ik anders geweld zou gebruiken. Ik zag dat hij zich schrap zette door zich uit te strekken in zijn autostoel, waardoor ik hem niet uit de stoel kreeg. Ik, verdachte, hoorde mijn collega medeverbalisant schreeuwen tegen de verdachte dat hij zich niet moest verzetten en mee moest werken. Ik, (…), zag dat mijn collega medeverbalisant de verdachte niet terstond onder controle kreeg doordat deze zich verzette.”
Voorts is de volgende cursief gezette wijziging aangebracht. De oorspronkelijke passage “Ik (hof: verdachte) gaf de verdachte (hof: naam 1) derhalve één (1) vuistslag in zijn gelaat. Ik, medeverbalisant voelde direct hierna dat de verdachte zijn verzet staakte en mee werkte.” is gewijzigd in:
“Ik (hof: verdachte) gaf de verdachte (hof: naam 1) derhalve één (1) vuistslag in zijn gelaat. Wij, verbalisanten zagen dat de verdachte hierna zijn verzet staakte en mee werkte.”
De eerste vraag waar het hof zich voor gesteld ziet, is of sprake is geweest van vervalsen als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof beantwoord deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft aan een door verschillende verbalisanten op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt en op 28 augustus 2012 ondertekend proces-verbaal op 30 augustus 2012 eigenhandig iets wezenlijks toegevoegd waardoor de oorspronkelijke inhoud van het proces-verbaal gewijzigd is. Dit levert naar het oordeel van het hof vervalsen op. Hierbij is niet van belang of de aanpassingen zelf al dan niet op waarheid berusten. Het gaat erom dat het oorspronkelijke geschrift als zodanig van inhoud is gewijzigd. Dát levert op het plegen van een materiële valsheid. Dat verdachte de wijzigingen aan medeverbalisant heeft laten zien en dat deze met de wijzigingen akkoord was, is dus niet van belang voor het antwoord op de vraag of het oorspronkelijke proces-verbaal is vervalst.
Voorts dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte het voor bewezenverklaring van valsheid in geschrifte benodigde oogmerk van misleiding heeft gehad. Ook deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord.
Met de wettelijke term oogmerk in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht – een geschrift vervalsen “met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken” – wordt bedoeld het oogmerk tot misleiding (aldus de Memorie van Toelichting, Smidt II, p. 254). Dit oogmerk behelst doelbewustheid. Dit houdt in dat het de bedoeling moet zijn geweest van de vervalser dat het vervalste geschrift zou worden gebruikt als echt en onvervalst.
Het was de bedoeling van de verdachte, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat het door hem gewijzigde proces-verbaal door anderen als echt en onvervalst zou worden gebruikt. Door aldus te handelen, heeft verdachte de indruk gewekt dat er immer één oorspronkelijk proces-verbaal is geweest – namelijk het proces-verbaal zoals dat tot stand was gekomen na de door verdachte aangebrachte wijzigingen – dat als origineel proces-verbaal heeft te gelden. Hiermee staat naar het oordeel van het hof het oogmerk van misleiding vast.
Het hof ziet in het feit dat de verdachte de in zijn ogen waarheidsgetrouwe aanpassingen van het oorspronkelijke proces-verbaal niet heeft neergelegd in een aanvullend proces-verbaal, op te maken en te ondertekenen door hemzelf en medeverbalisant als de verbalisanten op wier bevindingen de aanpassingen betrekking hadden, een aanwijzing dat de verdachte minst genomen niet de aandacht wilde vestigen op deze aanpassingen.
Het hof verwerpt het verweer.
Beroep op gelijkheidsbeginsel
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman, op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota, het volgende aangevoerd. De beslissing om alleen verdachte te vervolgen en niet ook medeverbalisant, de medeverbalisant die de wijzigingen in het proces-verbaal heeft gezien en heeft goedgekeurd, levert een zodanig ernstige schending van het gelijkheidsbeginsel en daarmee van de goede procesorde op dat zulks dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer berust op de veronderstelling dat de strafrechtelijke positie van de verdachte en medeverbalisant gelijk is. Deze veronderstelling is echter niet juist. Het hof stelt vast dat het handelen van verdachte wezenlijk anders is geweest dan het handelen van de medeverbalisant. medeverbalisant heeft immers geen proces-verbaal aangepast noch de oorspronkelijke bladzijde 2 van het origineel vervangen door de aangepaste bladzijde 2. De wijzigingen zijn eigenhandig, op zijn eigen initiatief en uitsluitend door de verdachte aangebracht en aan de papieren versie van het originele proces-verbaal toegevoegd. medeverbalisant heeft enkel de gewijzigde tekst gelezen “ter goedkeuring” (verklaring medeverbalisant, dossierpagina 38). Reeds daarom kan niet worden gesproken van gelijke of sterk vergelijkbare gevallen. Dat medeverbalisant van de door verdachte aangebrachte wijzigingen op de hoogte was, doet hieraan niet af.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
- Valsheid in geschrifte
Strafoplegging
Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.