Politierechter: ongeldigverklaring rijbewijs geen maatregel die gebaseerd is op "criminal charge"
/Rechtbank Midden-Nederland 26 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1280
De verdachte is ten laste gelegd dat: hij, op of omstreeks 21 augustus 2013 te Hilversum als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,72 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte financieel niet in staat is om aan het aan hem opgelegde alcoholslotprogramma (ASP) deel te nemen. Ook is hij niet in het bezit van een motorrijtuig van de categorie B waarmee hij aan het ASP kan deelnemen. Dit betekent dat het rijbewijs van verdachte voor vijf jaren ongeldig zal worden verklaard. Volgens de raadsvrouw is er sprake van een
dubbele bestraffing als de politierechter ook tot strafoplegging overgaat. De raadsvrouw heeft hierbij gewezen op uitspraken van de politierechter van deze rechtbank van
19 december 2012 en 22 januari 2014, een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013 en een uitspraak van rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2013, waarin het opleggen van de verplichting om het ASP te volgen wordt beschouwd als een maatregel die gebaseerd is op een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het EVRM.
De officier van justitie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat zij ontvangen kan worden in haar vervolging van verdachte. Verdachte kan een auto aanschaffen, waardoor hij kan deelnemen aan het ASP. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er naast de bestuursrechtelijke procedure van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) wel een strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden en dat er derhalve geen sprake is van een dubbele vervolging.
De politierechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) besluit het CBR bij gebreke aan medewerking aan het alcoholslotprogramma onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten verbonden aan het huren of kopen, het inbouwen het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van het alcoholslot op de in het huur- dan wel koopcontract van het alcoholslot aangegeven wijze of binnen de in dat huur- dan wel koop contract aangegeven termijn of termijnen, alsmede het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze van het alcoholslotprogramma.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de WVW 1994 is de ongeldigheid van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
Op grond van artikel 132b, tweede lid, van de WVW 1994 verklaart het CBR bij het opleggen van de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma het rijbewijs van betrokkene ongeldig.
Op grond van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: Reglement) wordt ten behoeve van degene wiens rijbewijs op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 ongeldig is verklaard wegens het niet verlenen van de vereiste medewerking aan de hem opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan het alcoholslotprogramma gedurende een periode van ten hoogste vijf jaren na die ongeldigverklaring geen verklaring van geschiktheid geregistreerd zolang de aanvrager niet heeft voldaan aan artikel 103, tweede en derde lid.
Naar maatstaven van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moeten bij de beoordeling of sprake is van een maatregel gebaseerd op een ‘criminal charge’ in aanmerking worden genomen de aard van de overtreden norm, het doel, de aard en de zwaarte van de maatregel, die met de overtreding wordt geriskeerd en de vraag of de handhaving van de overtreden norm naar nationaal recht als strafrechtelijk is aangemerkt.
Verdachte was op 21 augustus 2013 in het bezit van een rijbewijs voor de categorieën B en AM. Naar aanleiding van het strafbare feit ter zake waarvan hij thans vervolgd wordt, heeft het CBR bij besluit van 23 september 2013 verdachte op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 in combinatie met artikel 132, eerste lid van de WVW 1994 verplicht tot deelname aan het ASP. Tevens heeft het CBR bij besluit van 23 september 2013 het rijbewijs van verdachte op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 ongeldig verklaard.
Op grond van de wetgeschiedenis merkt de politierechter allereerst op dat het ASP door de wetgever als herstelmaatregel wordt gekwalificeerd en is bedoeld. Het met de maatregel beoogde doel betreft enerzijds het verhogen van het bewustzijn van een specifieke groep rijbewijshouders omtrent de gevaren van het rijden onder invloed van alcohol en anderzijds het verbeteren van de veiligheid van verkeersdeelnemers.
De politierechter stelt voorts vast dat het bepaalde in artikel 97 van het Reglement ruimte laat aan een betrokkene om in de periode van vijf jaar - waarin zijn rijbewijs ongeldig is verklaard - alsnog deel te nemen aan het ASP, waarna hij een nieuw rijbewijs (met code 103 ‘rijden met een alcoholslot) kan aanvragen. De omstandigheden waaronder kan worden deelgenomen aan het ASP zijn voorts voor iedereen gelijk. De politierechter is van oordeel dat de opgelegde maatregel - gelet op het vorenstaande - naar zijn aard en doel niet kan worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De maatregel heeft in dit geval geen leed toevoegend karakter.
De vraag of iets als “criminal charge” moet worden aangemerkt, dient voorts in zijn algemeenheid te worden beoordeeld en staat los van de individuele omstandigheden van het geval. Aan de door de raadsvrouw naar voren gebrachte in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden kan derhalve niet die betekenis worden toegekend die zij daaraan verbonden wil zien.
De politierechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen maatregel is die gebaseerd is op een "criminal charge" in de zin van artikel 6 van het EVRM. Dit betekent dat de het ne bis in idem-beginsel in dit verband niet in rechte kan worden ingeroepen. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in haar vervolging.
Lees hier de volledige uitspraak.