Prejudiciële vragen over formeel gebrek en onttrekking aan douanetoezicht

Hoge Raad 12 oktober 2012, LJN BQ6098 De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU aangezien onduidelijk is of het enkele overschrijden van de vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, maar tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW.

X bv houdt zich bezig met het samenstellen en verhandelen van machines. In oktober 2005 heeft X bv een dieselmotor onder de regeling extern communautair douanevervoer gebracht. Met betrekking tot het aanbrengen daarvan bij het kantoor van bestemming is het één en ander misgelopen. Uiteindelijk is de motor ruim twee weken nadat deze door de geadresseerde had moeten zijn aangebracht op diens eigen initiatief alsnog bij de douane aangeboden en onder een opvolgende douaneregeling van actieve veredeling geplaatst. In geschil is de navordering van douanerechten en omzetbelasting bij X bv c.q. de verzoeken van X bv om terugbetaling daarvan. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de enkele overschrijding van de termijn waarbinnen de motor bij het kantoor van bestemming moest worden aangebracht niet tot gevolg heeft dat de motor aan het douanetoezicht is onttrokken. Hof Amsterdam bevestigt dit. De Minister van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU aangezien onduidelijk is of het enkele overschrijden van de vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, maar tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW.

De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak te doen over de volgende vragen:

1. a. Moeten de artikelen 203 en 204 CDW in samenhang gelezen met artikel 859 (in het bijzonder onder 2, letter c) UCDW zo worden uitgelegd dat het (enkele) overschrijden van de overeenkomstig artikel 356, lid 1, UCDW vastgestelde vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203 CDW, maar tot een douaneschuld op grond van artikel 204 CDW?

b. Is voor bevestigende beantwoording van vraag 1.a vereist dat de betrokkenen aan de douaneautoriteiten inlichtingen verstrekken met betrekking tot de oorzaken van de termijnoverschrijding of ten minste tegenover de douaneautoriteiten verklaren waar de goederen zijn verbleven in de periode die is verstreken tussen de overeenkomstig artikel 356 CDW vastgestelde termijn en het tijdstip van daadwerkelijk aanbrengen bij het douanekantoor van bestemming?

2. Moet de Zesde richtlijn, in het bijzonder artikel 7 van die richtlijn, zo worden uitgelegd dat btw wordt verschuldigd indien een douaneschuld uitsluitend op grond van artikel 204 CDW ontstaat?

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van vorenstaand verzoek uitspraak heeft gedaan.

 

Klik hier voor de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^