Profijtontneming: In hoger beroep tot stand gekomen schikking tussen OM en veroordeelde vervat in uitspraak

Gerechtshof Amsterdam 25 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1577

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR 718.654,00.

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 23 januari 2007 veroordeeld ter zake van het medeplegen van gijzeling, een tweetal overtredingen van de Opiumwet, gekwalificeerde diefstal en deelname aan een criminele organisatie.

Voorts heeft de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 2 maart 2012 de ver- oordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 475.852,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Schikking

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat een bedrag van € 341.967,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en daarbij gewezen op een tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie tot stand gekomen schikking.

Het hof heeft een brief van de advocaat-generaal en de raadsman ontvangen, inhoudende de mededeling dat de raadsman met het Openbaar Ministerie een schikking heeft kunnen treffen voor een bedrag van € 341.967,00. Het hof heeft de inhoud van deze brief geverifieerd tijdens de zitting van 25 april 2014. De advocaat-generaal en de raadsman verzoeken het hof het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 2 maart 2012 te vernietigen, genoemde schikking te bekrachtigen en te bepalen dat de veroordeelde een bedrag van € 341.967,00 aan de Staat dient te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof hecht eraan op te merken dat het in onderhavige zaak niet betreft een schikking in de zin van artikel 511 van het Wetboek van Strafvordering, nu die situatie ziet op de totstandkoming van een schriftelijke schikking tussen de officier van justitie en de veroordeelde zonder bemoeienis van de rechter. In onderhavige situatie heeft de rechtbank reeds vonnis gewezen en kan in hoger beroep uitsluitend door het hof daarbij te betrekken worden bewerkstelligd dat het vonnis wordt vernietigd en hetgeen tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde is overeengekomen in de uitspraak worden betrokken.

Het hof heeft aan beide partijen de gelegenheid geboden om gezamenlijk met een voorstel te komen en zich ervan vergewist dat partijen over en weer aan elkaar voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt ten aanzien van hetgeen werd beoogd, waartoe het hof hun voldoende tijd beschikbaar heeft gesteld om weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en dat partijen naar het hof afleidt uit het verhandelde ter terechtzitting van 25 april 2014 zonder dwang hebben deelgenomen aan de daartoe strekkende onderhandelingen alsmede partijen zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.

Het hof ziet aanleiding, gelet op het vorenstaande, de tot stand gekomen schikking in zijn uitspraak te vervatten en het (overeengekomen) wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk te stellen aan de (overeen- gekomen) betalingsverplichting tot een bedrag van EUR 341.967,00.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van EUR 341.967,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^