Promotie: jurisdictie over mensenrechtenschendingen door transnationale ondernemingen
/Lucas Roorda verdedigt zijn proefschrift over het ter verantwoording roepen van transnationale ondernemingen voor hun impact op mens en milieu, op 13 december aan de Universiteit Utrecht.
Het proefschrift draagt als Engelstalige, volledige titel: "Jurisdiction over foreign direct liability claims against transnational corporations in EU Member States Increasing access to remedy for victims of corporate human rights violations." De gevolgen die de activiteiten van ondernemingen kunnen hebben op de mensenrechten van anderen is een onderwerp van toenemend maatschappelijk en academisch debat. Er is in het bijzonder aandacht voor de rol van grote transnationale ondernemingen, en hoe die ter verantwoording kunnen worden geroepen voor hun impact op mens en milieu.
GEBREK AAN CONTROLE DOOR INDIVIDUELE STATEN
De activiteiten van dergelijke ondernemingen zijn moeilijk, zo niet onmogelijk te reguleren door afzonderlijke staten, omdat ze veelal bestaan uit groepen entiteiten met eigen rechtspersoonlijkheid, die over meerdere landen verspreid zijn. Tegelijkertijd komt een meer multilaterale aanpak nauwelijks van de grond, omdat betrokken staten vaak tegengestelde belangen hebben, en eigen ideeën van hoe ondernemingen gereguleerd moeten worden. Dit gebrek aan controle door individuele staten betekent ook dat het voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen door transnationale ondernemingen moeilijk is om die ondernemingen ter verantwoording te roepen, en remedies te krijgen voor hun schade.
Het is voor hen vaak moeilijk om toegang te krijgen tot het rechtssysteem in hun eigen land: bijvoorbeeld omdat het niet de capaciteit heeft dergelijke zaken af te doen, omdat er grote problemen zijn met corruptie in de rechterlijke macht, of omdat de staat om economische redenen een vonnis tegen een bedrijf niet zal uitvoeren. Het kan ook zo zijn dat die slachtoffers grote risico’s lopen voor hun leven en veiligheid als ze een zaak in eigen land aanbrengen, zoals wanneer de staat zelf betrokken was bij de mensenrechtenschending waar ze tegen opkomen.
FOREIGN DIRECT LIABILITY
In zulke gevallen kunnen slachtoffers er voor kiezen om over de grens te gaan, en hun zaak aan te brengen in andere landen. Dit kan bijvoorbeeld de thuisstaat van het moederbedrijf van de betrokken onderneming zijn, door middel van een zogeheten foreign direct liability-zaak. Het rechtssysteem van die thuisstaat kan beter ontwikkeld zijn dan dat van het land waar de schending plaats vond, maar ook in deze zaken komen slachtoffers barrières tegen. Zo is het maar de vraag of de civiele rechter in die thuisstaat bevoegd is in alle aspecten van de zaak, en rechtsmacht heeft over alle gedaagden. Dit is het onderwerp van dit proefschrift.
Uit dergelijke zaken die in EU-lidstaten zijn gevoerd, kan worden geconcludeerd dat rechtsmacht over het moederbedrijf over het algemeen geen barrière vormt: dit bedrijf is immers gevestigd in de forumstaat, en uit hoofde van de Europese EEX-verordening (Brussel Ibis) hebben rechters verplicht rechtsmacht over gedaagden die in de forumstaat gevestigd zijn. Dat ligt anders voor de in het buitenland gevestigde dochteronderneming, die vaak direct verantwoordelijk wordt gehouden voor de schade. In de meeste zaken tot nu toe is daarom door slachtoffers beargumenteerd dat de claim tegen die dochteronderneming samen behandeld moet worden met de claim tegen het moederbedrijf, waarover de rechter al rechtsmacht heeft. In sommige zaken is dit door rechters geaccepteerd, maar deze constructie levert zelf ook weer significante bewijsproblemen op, en is in andere zaken ook weer afgewezen.
Daarmee rijst de vraag of er andere mogelijkheden zijn om in het buitenland gevestigde dochterondernemingen binnen de rechtsmacht te brengen van rechters van de thuisstaat van hun moederbedrijf. Het proefschrift observeert daaromtrent in zijn algemeenheid dat de rechtsmachtbeginselen in zowel het internationaal publiekrecht als het internationaal privaatrecht moeilijk grip krijgen op globaliseringsproblematiek, waaronder de activiteiten van transnationale ondernemingen. Niettemin bevat het nationale recht van sommige EU-lidstaten enige uitzonderlijke mogelijkheden om buitenlandse bedrijven voor de rechter te dagen: zo is het in sommige landen mogelijk dat de rechter zich bevoegd acht op grond van het forum necessitatis-beginsel. Dit stelt dat zelfs als de rechter normaliter niet bevoegd is, hij zich toch bevoegd kan achten als de zaak nergens anders aangebracht kan worden.
MENSENRECHTELIJKE VERPLICHTINGEN
De vervolgvraag luidt of staten de bevoegdheid van hun nationale rechters niet zouden moeten uitbereiden teneinde slachtoffers meer mogelijkheden te geven tot het krijgen van een remedie, uit hoofde van hun mensenrechtelijke verplichtingen. Het proefschrift concludeert dat dit slechts in uitzonderlijke situaties het geval is. Het internationaal mensenrechtelijk kader legt staten überhaupt maar zeer beperkt verplichtingen op om mensenrechten te beschermen en te realiseren buiten hun eigen grondgebied, waaronder het recht op een remedie. Er is ook geen afdwingbare verplichting tot het bieden van een forum necessitatis, zoals in de wetsgeschiedenis soms wordt aangenomen.
Dat staten hier niet toe verplicht zijn, betekent echter niet dat het hen verboden is om meer toegang te bieden tot hun nationale rechter voor transnationale claims. Thuisstaten van transnationale ondernemingen in het bijzonder worden in diverse instrumenten aangemoedigd om processuele mogelijkheden te creëren voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen door die bedrijven. De UN Guiding Principles on Business and Human Rights, het belangrijkste beleidsinstrument op dit gebied, erkennen een recht op een remedie voor slachtoffers, en meerdere international en Europese organisaties hebben aanbevelingen gedaan hoe EU-lidstaten dit recht beter zouden kunnen realiseren. Uitbreiding van de bevoegdheid van de civiele rechter in foreign direct liability-zaken komt meermaals in die aanbevelingen terug.
CONTROVERSE ROND MULTINATIONALS
Het afdoen van transnationale zaken in de thuisstaten van multinationals is echter controversieel. Hoewel het bijdraagt aan de rechten van slachtoffers en het ter verantwoording roepen van ondernemingen, kan het ook inbreuk maken op de soevereiniteit van de staten waar de schade plaatsvond, en leiden tot rechtsonzekerheid voor ondernemingen. Bovendien is de vraag of het internationaal privaatrecht wel het juiste middel is om in essentie problemen van publiek belang op te lossen. Dit zijn valide bezwaren, maar ze zijn niet doorslaggevend. Het soevereiniteitsargument in het bijzonder wordt verzwakt, wanneer het tegen de achtergrond geplaatst wordt van de veelheid aan internationale instrumenten die al de soevereiniteit van ontwikkelingslanden ondermijnen. Die ondermijning werk nu juist in het voordeel van transnationale ondernemingen. Daarnaast zit het beschermen van publieke belangen al vervat in het bestaande internationaal privaatrecht.
Deze tegenargumenten onderstrepen echter wel dat het bieden van toegang tot het recht voor buitenlandse slachtoffers van mensenrechtenschendingen zorgvuldig moet gebeuren. In het laatste hoofdstuk worden hiertoe enkele voorstellen gedaan, die zien op de rechtsmacht van civiele rechters. Bouwend op de hierboven genoemde aanbevelingen wordt gekeken naar verschillende modaliteiten van het voegen van claims, en verschillende toepassingen van het forum necessitatis-beginsel. Daarnaast wordt een voorstel gedaan voor een beperkte vorm van universele civiele rechtsmacht, en worden enkele voorstellen gedaan om de gescheiden rechtspersoonlijkheid van ondernemingen te kunnen doorbreken.
Tot slot worden enkele ideeën geponeerd om rechtsmacht meer te laten samenhangen met economische banden, bijvoorbeeld door producten of winsten te volgen die geassocieerd zijn met bepaalde schadelijke handelingen. Het proefschrift concludeert door te stellen dat fundamentele revisies van de beginselen van rechtsmacht nodig zijn, om de uitdagingen van verregaande globalisering zoals de activiteiten van transnationale ondernemingen het hoofd te kunnen bieden.
Begindatum en -tijd
13 december 2019 16:15
Einddatum en -tijd
13 december 2019 17:15
Locatie
Academiegebouw Universiteit Utrecht, Domplein 29, Utrecht
Promovendus
Mr. Lucas Roorda
Proefschrift
Jurisdiction over foreign direct liability claims against transnational corporations in EU Member States Increasing access to remedy for victims of corporate human rights violations
Promotor(es)
prof. dr. C.M.J. Ryngaertprof. dr. L.F.H. Enneking
Entree
Gratis toegankelijk
Aanmelden
Niet nodig