Rb bespreekt nieuwe positie en de nieuwe bevoegdheden van de rechter-commissaris
/Rechtbank Rotterdam 24 april 2013, LJN BZ9515
Procesgang
Op 10 oktober 2012 is de verdachte gedagvaard tegen de terechtzitting van 7 november 2012. De zaak is toen verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van een aantal getuigen en voorts om de onderzoekshandelingen te verrichten die de rechter-commissaris noodzakelijk achtte.
Op 1 februari 2013 is de zaak opnieuw op een (pro forma) terechtzitting van de meervoudige kamer aan de orde geweest. Het onderzoek ter terechtzitting is toen wederom geschorst en zijn de stukken in handen gesteld van de rechter commissaris voor de benoeming van een deskundige en voorts om de onderzoekshandelingen te verrichten die de rechter-commissaris noodzakelijk achtte.
De verdachte heeft op 28 februari en 13 maart 2013 een aantal onderzoekswensen bij de rechter-commissaris ingediend.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 29 maart 2013 enkele van de onderzoekswensen toegewezen en de overige afgewezen.
Op 10 april 2013 is bij de rechtbank tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
Standpunten van partijen
De verdachte heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van verzoeken tot het doen van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn bezwaar hebben de verdachte en de officier van justitie – desgevraagd – enige opmerkingen gemaakt.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
Inleiding
Op 1 januari 2013 is de Wet versterking positie rechter-commissaris in werking getreden. Gelet op de titel, de inhoud en de wetgeschiedenis heeft de wetgever met de wet RC beoogd de positie van de rechter-commissaris te versterken bij het toezicht op:
- de rechtmatigheid van de toepassing van opsporingsbevoegdheden;
- de voortgang van het opsporingsonderzoek en
- de evenwichtigheid en de volledigheid van het onderzoek.
Tegen de achtergrond van – met name – de laatste vorm van ‘versterkt’ toezicht wordt bij de beoordeling van het bezwaarschrift het navolgende vooropgesteld.
Voor en na invoering van de wet RC is in de literatuur en de jurisprudentie veel gezegd over de vraag hoe de versterkte positie van de rechter-commissaris zich verhoudt tot de positie van de zittingsrechter en hoe de nieuwe bepalingen in het Wetboek van Strafvordering in dat verband moeten worden geïnterpreteerd.
Alvorens toe te komen aan de concrete beoordeling van het bezwaarschrift zal de rechtbank de nieuwe positie en de nieuwe bevoegdheden van de rechter-commissaris duiden en deze afzetten tegen de positie en de bevoegdheden van de zittingsrechter. Daarbij wordt aandacht besteed aan de fase voor het dagvaarden, de fase na het dagvaarden tot aan het onderzoek ter terechtzitting en de fase van het onderzoek ter terechtzitting en de (eventuele) verwijzing of terugwijzing (hierna: verwijzing) van de zaak naar de rechter-commissaris. Bij de bespreking van de laatste fase wordt stilgestaan bij de te hanteren maatstaf voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van het doen van nader onderzoek door de rechter-commissaris.
Fase voor dagvaarden
Afbakening
In de eerste paragraaf van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet RC bakent de minister van justitie de bevoegdheden van de rechter-commissaris af ten opzichte van de bevoegdheden van de officier van justitie waar hij zegt: ‘De officier van justitie heeft de leiding over het opsporingsonderzoek en daarmee tevens over het gehele vooronderzoek. De leiding van de officier van justitie volgt uit zijn verantwoordelijkheid voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechter-commissaris krijgt op zijn beurt de taak om als rechter in het vooronderzoek toezicht uit te oefenen op het verloop van het opsporingsonderzoek.’ ‘De rechter-commissaris opereert niet meer primair als onderzoeksrechter, maar als «rechter in het vooronderzoek» die toezicht houdt op het goede verloop van het vooronderzoek en die op verzoek van de officier van justitie en van de verdachte onderzoekshandelingen verricht. De nieuwe rol wordt voorzien van passende bevoegdheden, zodat de rechter-commissaris weer zorg kan dragen voor voldoende rechterlijke betrokkenheid bij het vooronderzoek.’
Rol van de rechter commissaris
Die nieuwe rol van de rechter-commissaris komt primair tot uiting in de artikelen 181 t/m 185 Sv. De rechter-commissaris beslist op vorderingen van de officier van justitie en verzoeken van de verdachte tot het doen van onderzoekshandelingen of gaat, bij een gehechte verdachte, ambtshalve over tot het verrichten van onderzoekshandelingen. Indien de rechter-commissaris ambtshalve of op vordering van de officier van justitie een onderzoek heeft ingesteld, kan de verdachte zich bij dat onderzoek aansluiten door schriftelijk wensen tot onderzoek kenbaar te maken aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan een regiebijeenkomst houden waarvoor hij de officier van justitie en de verdachte uitnodigt. De rechter-commissaris voert het onderzoek vervolgens zelfstandig uit.
Fase na dagvaarden
Einde van het onderzoek van de rechter-commissaris
In het oorspronkelijke wetsvoorstel was in het geval de officier van justitie van plan was om over te gaan tot dagvaarden het einde van het onderzoek van de rechter-commissaris duidelijk bepaald. ‘De officier van justitie die voornemens is de verdachte te dagvaarden terwijl de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht, stelt de rechter-commissaris hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De rechter-commissaris beëindigt (…) het onderzoek.’, aldus het ontwerp-artikel 238 Sv. Ook de minister van Justitie maakte in de memorie van toelichting een dergelijk einde van het onderzoek van de rechter-commissaris uiterst expliciet: ‘hiermee (met het uitbrengen van de dagvaarding, opmerking rechtbank) komt het vooronderzoek ten einde’.
Lopende onderzoekshandelingen
De memorie van toelichting onderkent dat op het moment dat de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht er behoefte is aan een verkeersregel die inhoudt dat de rechter-commissaris zijn onderzoek beëindigt, tenzij dit op zeer korte termijn kan worden afgerond. In het ontwerp-artikel 238 Sv was voorzien in de bepaling dat de rechter-commissaris bij de beëindiging van het onderzoek de opdracht aan de officier van justitie kon geven om een proces-verbaal van zijn hand in het dossier te doen opnemen, waarin wordt vermeld dat de rechter-commissaris zijn onderzoekshandelingen nog niet heeft afgerond. De memorie van toelichting zegt hierover: ‘De zittingsrechter heeft dan de mogelijkheid om via toepassing van artikel 316 Sv de rechter-commissaris de onderzoekshandelingen alsnog te laten voltooien.’ Over de verhouding tussen het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting zegt de memorie van toelichting dat met het wetsvoorstel geen verandering wordt beoogd.
Tussenconclusie
Het oorspronkelijke wetsvoorstel was helder en duidelijk. Door dagvaarding eindigt het onderzoek van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris rondt (zonodig) de onderzoekshandelingen af die binnen zeer korte termijn kunnen worden afgerond en de zittingsrechter neemt de regie in handen en heeft de mogelijkheid, in voorkomend geval op aangeven van de rechter-commissaris, om via artikel 316 Sv de rechter-commissaris nader onderzoek te laten verrichten.
Amendement Van der Steur
Het lid van de Tweede Kamer Van der Steur heeft op het oorspronkelijke wetsvoorstel een amendement ingediend, met als strekking dat de officier van justitie niet zonder toestemming van de rechter-commissaris kan dagvaarden. Dit amendement, dat haaks stond op de bedoeling van het wetsvoorstel, werd door de minister van (inmiddels) Veiligheid en Justitie ontraden , waarop Van der Steur zijn amendement wijzigde. Dit gewijzigde amendement van 5 april 2011 leidde tot de huidige redactie van artikel 238 lid 2 Sv. Een vraag die zich opdringt is of de huidige redactie van artikel 238 lid 2 Sv leidt tot een andere conclusie wat betreft de verhouding tussen het vooronderzoek en het eindonderzoek. De huidige redactie van artikel 238 lid 2 Sv laat, in tegenstelling tot het ontwerp-artikel, de rechter-commissaris immers de ruimte om zijn onderzoek na dagvaarding voort te zetten onder voeging van een proces-verbaal in het dossier met de mededeling dat het onderzoek nog niet is afgerond.
In de toelichting op het gewijzigde amendement staat dat deze wijze van werken vertraging voorkomt, nu de zittingsrechter aldus wordt geattendeerd op het feit dat het onderzoek nog doorloopt en hij in voorkomende gevallen rekening kan houden met de nog lopende onderzoeksverrichtingen van de rechter-commissaris. In de memorie van antwoord van 15 november 2011 en dus nadat genoemd amendement was gewijzigd, verklaart de minister van Veiligheid en Justitie: ‘Ten slotte maak ik nog een opmerking over de plaats van het vooronderzoek, in relatie tot het eindonderzoek. De verhouding tussen deze beide fasen van het strafproces blijft ongewijzigd.’
Conclusie
Uit het wettelijk systeem volgt dat het uitgangspunt is en blijft dat de rechter-commissaris na het uitbrengen van de dagvaarding zijn onderzoekshandelingen beëindigt. De rechter-commissaris is na dat moment alleen dan nog originair bevoegd onderzoekshandelingen te verrichten indien dit handelingen betreffen waartoe reeds voor het uitbrengen van de dagvaarding was besloten én waarvan hij bij proces-verbaal mededeling heeft gedaan in het dossier. Nu behoefte is aan duidelijke verkeersregels, zoals de memorie van toelichting heeft gesteld, kan de enkele mededeling dat het onderzoek nog loopt, niet volstaan. Zou met zo’n mededeling worden volstaan, dan zou onduidelijk kunnen zijn welke autoriteit uiteindelijk beslist op verzoeken of vorderingen tot onderzoekshandelingen en zou de verdachte naar believen de gewenste rechter kunnen adiëren of juist ‘beklemd’ kunnen raken tussen zittingsrechter en rechter-commissaris. Het proces-verbaal waarmee de rechter-commissaris mededeling doet dat zijn onderzoek niet is afgerond, zal derhalve dienen te expliciteren welke onderzoekshandelingen nog concreet zijn beoogd. Alleen dan wordt de (zittings)rechter goed geïnformeerd over de stand van het onderzoek, wat van groot belang is voor de eventuele beslissingen ex artikel 316 Sv, waarop hieronder zal worden ingegaan.
Fase van het onderzoek ter terechtzitting en van de verwijzing
Zittingsrechter aan zet
Uit hetgeen hiervoor is besproken, is af te leiden dat in de fase na dagvaarding aan het zelfstandig onderzoek van de rechter-commissaris een einde is gekomen en dat in die fase de ‘regiefunctie’ toekomt aan de zittingsrechter. Deze bevoegdheidsverdeling strookt met de (kennelijke) keuze van de minister van (Veiligheid en) Justitie om de artikelen 263 en 264 jo. 287 en 288 Sv en 315 jo. 328 Sv niet te wijzigen. Voor de verdediging blijft hierdoor de mogelijkheid bestaan om onderzoekswensen aan de zittingsrechter kenbaar te maken, die daarop moet beslissen. Ook het (nieuwe) derde lid van artikel 316 Sv onderschrijft genoemde bevoegdheidsverdeling tussen de zittingsrechter en de rechter-commissaris door de artikelen 181-184 Sv, de bepalingen over het zelfstandig onderzoek door de rechter-commissaris, niet van overeenkomstige toepassing te verklaren op het onderzoek van de rechter-commissaris in opdracht van de zittingsrechter op grond van artikel 316 lid 1 Sv.
Bijrol rechter-commissaris?
Is de rol van de rechter-commissaris na dagvaarding dan helemaal uitgespeeld? Het antwoord op die vraag is: neen. In de fase na het uitbrengen van de dagvaarding heeft de rechter-commissaris, anders dan op grond van artikel 238 lid 2 Sv, weliswaar geen originiaire bevoegdheid tot het doen van onderzoek, maar ontleent hij zijn bevoegdheden aan een verwijzingsopdracht van de zittingsrechter overeenkomstig artikel 316 lid 1 Sv. Dit artikel regelt dat, indien na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, de rechtbank de stukken in handen van de rechter-commissaris stelt.
Noodzakelijkheid
De noodzakelijkheid van het verrichten van nader onderzoek beoordeelt de zittingsrechter in het licht van de (on)volledigheid van het reeds verrichte (voor)onderzoek. Dit kan ertoe leiden dat de zittingsrechter bij de beoordeling van die noodzakelijkheid de – ruimere –maatstaf hanteert of het nog te verrichten onderzoek relevant is voor enig te nemen beslissing in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv.
Ter zijde wordt opgemerkt dat genoemde maatstaf ook het uitgangspunt vormt voor de rechter-commissaris in het vooronderzoek bij de beoordeling van verzoeken en vorderingen alsook voor de rechter in raadkamer bij de beoordeling van bezwaarschriften ex artikel 182 lid 6 en 183 lid 3 Sv.
TGO en minimega- en megazaken
De zojuist bedoelde noodzaak doet zich in elk geval voor als het onderzoek van de rechter-commissaris eindigt door het uitbrengen van de dagvaarding met het oog op het voortduren van de voorlopige hechtenis, terwijl op dat moment duidelijk is dat het vooronderzoek (nog lang) niet is afgerond. Dit is veelal het geval in de zogenaamde TGO-, en minimega- en megazaken. De zaak zal dan open dan wel half open (ter verrichting van specifiek genoemde onderzoekshandelingen en datgene dat noodzakelijk wordt geacht) worden verwezen naar de rechter-commissaris.
De vorm van een dergelijke verwijzing hangt samen met beslissingen van de zittingsrechter op verzoeken op grond van de regeling(en) in de artikelen 263 en 264 jo. 287 en 288 en 315 jo. 328 Sv. De zittingsrechter zal zoveel als mogelijk op dergelijke verzoeken moeten beslissen om de voortgang in het onderzoek te dienen en de verwijzingsopdracht aan de rechter-commissaris zo concreet mogelijk te maken. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen, zoals het nog niet voorhanden zijn van een eind proces-verbaal of de omstandigheid dat in samenhangende zaken slechts één of enkele van de verdachten onderzoekswensen hebben ingediend, die de zittingsrechter kunnen doen besluiten uit proceseconomische overwegingen de rechter-commissaris meer beslissingsruimte te geven.
Andere zaken
Ook in wat minder grote zaken, standaard meervoudige kamerzaken en politierechterzaken, kan de noodzaak tot nader onderzoek zich voordoen en, al dan niet op verzoek van de verdachte, een verwijzing door de zittingsrechter ex artikel 316 Sv plaatsvinden. Het vooronderzoek in dergelijke zaken zal veelal echter vergevorderd dan wel zo goed als afgerond zijn. In zo een geval ligt met het oog op de voortgang van het onderzoek een (meer) gesloten verwijzing in de rede, met minder tot geen beslissingsruimte voor de rechter-commissaris. De zaak zal dan half gesloten (ter verrichting van specifiek genoemde onderzoekshandelingen en datgene dat direct naar aanleiding daarvan noodzakelijk wordt geacht) dan wel gesloten (alleen ter verrichting van specifiek genoemde onderzoekshandelingen) kunnen worden verwezen naar de rechter-commissaris.
Beslissingskader van de rechter-commissaris na verwijzing
Al dan niet met toepassing van zijn bevoegdheid om een regiebijeenkomst ex 185 Sv te houden , beslist de rechter-commissaris binnen het kader van de verwijzingsopdracht van de zittingsrechter alsdan op – de nog voorliggende en/of nieuwe – verzoeken van de verdachte en vorderingen van de officier van justitie.
Ontvankelijk in bezwaar?
Algemeen
Het bovenstaande overziend, staat voor een verdachte in de fase vóór dagvaarding bij afwijzing van verzoeken de gang naar de raadkamer open om bezwaar te maken tegen de afwijzing van de verzoeken door de rechter-commissaris.
Datzelfde geldt in de fase tussen dagvaarding en het onderzoek ter terechtzitting, maar slechts voor zover het door de rechter-commissaris afgewezen verzoeken betreft waarop hij al voor het moment van dagvaarden heeft beslist. Welke dat zijn kan blijken uit het proces-verbaal ex 238 lid 2 Sv.
In de fase na verwijzing door de zittingsrechter als bedoeld in artikel 316 lid 1 Sv staat voor de verdachte geen bezwaar meer open. De bepalingen van artikel 182 lid 6 en 183 lid 3 Sv zijn namelijk niet van toepassing na verwijzing. Dit neemt niet weg dat de verdachte zijn afgewezen verzoeken opnieuw kan voorleggen aan de zittingsrechter die in dat geval zal beoordelen in hoeverre die onderzoekswensen noodzakelijk blijken. Zoals hiervoor is overwogen, is het dan aan de zittingsrechter om in het licht van de (on)volledigheid van het reeds verrichte (voor)onderzoek die noodzakelijkheid te beoordelen.
In het onderhavige geval
Nu de rechter-commissaris in de onderhavige zaak met het onderzoek is belast ingevolge een verwijzingsopdracht van de rechtbank als bedoeld in artikel 316 lid 1 Sv, is artikel 182 lid 6 Sv niet van toepassing. De verdachte zal in zijn bezwaarschrift daarom niet kunnen worden ontvangen.
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn bezwaar.
Lees hier de volledige uitspraak.