Rb: verdachte heeft in georganiseerd verband gebruik gemaakt van een schijnconstructie om door middel van valse documenten afdracht van BTW te ontlopen en gelden wit te wassen
/Rechtbank Utrecht 6 december 2012, LJN BY5394 De verdenking komt er op neer dat verdachte:
Feit 1: feitelijk leiding, dan wel opdrachtheeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]; Feit 2: al dan niet samen met anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd; Feit 3: al dan niet samen met anderen opzettelijk onjuist dan wel onvolledig aangiften omzetbelasting te name van [verdachte] en/of [bedrijf 7]/[bedrijf 1]/[verdachte] heeft gedaan; Feit 4: feitelijk leiding, dan wel opdracht heeft gegeven aan het opzettelijk dan wel onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2]; Feit 5: al dan niet samen met anderen grote geldbedragen heeft witgewassen; Feit 6: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Ontvankelijkheid OvJ
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat het Openbaar Ministerie de rechtsbetrekkingen tussen [verdachte], kopers en vervoerders uit haar natuurlijke rechtsomgeving heeft gehaald en binnen het strafrecht heeft gebracht, waarbij ten onrechte ontlastend materiaal buiten het dossier zou zijn gelaten. Dit vormt een zodanig verzuim dat niet langer sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Dit kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in haar vervolging moet worden verklaard, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op goede gronden tot opsporing en vervolging is overgegaan en dat het Openbaar Ministerie voldoende kritisch is gebleventen aanzien van het verzamelde bewijs. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het verweer van de raadsman te verwerpen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de standpunten van de verdediging en de officier van justitie en overweegt het volgende:
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Hiervoor is alleen plaats als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Gelet op de inhoud van het dossier ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er vormen in het voorbereidend onderzoek zijn verzuimddie zouden moeten leiden tot de conclusie dat er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde die een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie rechtvaardigen. Niet aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie voor de verdediging ontlastend materiaal buiten het dossier heeft gelaten. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
Standpunt verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen aan [verdachte] ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van alle feiten: De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) dienen van het bewijs te worden uitgesloten, nu zijn verklaringen volstrekt onjuist zijn en op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Aan[medeverdachte 1] zijn onjuiste dan wel misleidende uitgangspunten voorgehouden aan de hand waarvan hij vervolgens verklaard heeft.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2: [verdachte] heeft voldaan aan alle vereisten van grensoverschrijdend vervoer. De goederen zijn verkocht aan afnemers met een geldig BTW-identificatienummer en vervolgens de grens over vervoerd. Het feit dat in sommige gevallen de goederen werden afgeleverd op eenander afleveradres dan vermeld op de CMR doet hieraan, gelet op artikel 12 Verdrag Betreffende de Overeenkomst tot Internationaal Vervoer van Goederen over de Weg (hierna: CMR-Verdrag), niet af. Daarbij maakt het niet-ondertekenen van een CMR, dan wel het op een ander moment ondertekenen van de CMR dan na in ontvangstname van de goederen, de CMR niet vals. Het doel van de CMR is niet de bewijsrechtelijke tijd- en plaatsbepaling van de geadresseerde, dan wel van de goederen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4: [verdachte] heeft zich niet schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting. [verdachte] heeft immers voldaan aan de vereisten die gelden voor toepassing van het 0%-tarief.
Ten aanzien van feit 5: Er is geen sprake van (gewoonte) witwassen. [verdachte] heeft voldaan aan de vereisten van grensoverschrijdend vervoer. Kopers van de goederen hebben telkens de verkoopfacturen voldaan. Contant geld is niet per definitie afkomstig uit enig misdrijf.
Ten aanzien van feit 6: Nu [verdachte] zich niet schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, dan wel belastingfraude en geen weet heeft gehad van witwasactiviteiten kan hij niet aangemerkt worden als deelnemer aan een criminele organisatie, in wat voor hoedanigheid dan ook.
Oordeel Rechtbank
De rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat door [verdachte] en zijn mededaders in georganiseerd verband gebruik is gemaakt van een schijnconstructie om door middel van valse documenten afdracht van BTW te ontlopen en gelden wit te wassen.
De rechtbank overweegt daartoe dat het overgrote deel van door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) aan [bedrijf 4] te Italië (hierna: [bedrijf 4], [bedrijf 4] te Spanje (hierna: [bedrijf 4]) of [bedrijf 5] en [bedrijf 6] te Spanje (hierna: [bedrijf 5]) (op papier) geleverde goederen, waarbij het nultarief werd gehanteerd, uiteindelijk op papier werden doorgeleverd aan hetzij zogenoemde“missing traders” hetzij bedrijven die nimmer goederen van een van deze bedrijven hebben gekocht. In werkelijkheid kwamen deze goederen (voor zover er daadwerkelijk leveringen plaatsvonden) echter terecht bij anderen, veelal bij zogenoemde ‘venters’. Daarnaast heeft [bedrijf 1] deze feitelijk niet aan hen geleverde goederen gefactureerd aan genoemde rechtspersonen en deze facturen ook betaald gekregen.
Uit het feit dat [bedrijf 1] wist dat de betreffende goederen slechts op papier aan bovengenoemde ondernemingen werden geleverd om de uiteindelijke afnemers te verhullen (en daarmee BTW te ontlopen), volgt dat de in de administratie [bedrijf 1] opgenomen CMR’s en facturen reeds daarom vals zijn. Van een daadwerkelijke transactie met deze ondernemingen was immers geen sprake. Voor zover er facturen en CMR’s in de administratie werden opgenomen van goederen die in het geheel niet zijn geleverd, volgt reeds daaruit dat deze vals zijn.
Bewezenverklaring
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging. Feit 2: Medeplegen van valsheid in geschrift. Feit 3: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd. Feit 4: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. Feit 5: Medeplegen van gewoontewitwassen. Feit 6: Het leidinggeven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 21 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.