Rb.: Veroordeling tot gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk wegens verduistering in dienstbetrekking en witwassen. Afwijzing vordering BP, wel oplegging van schadevergoedingsmaatregel.
/Rechtbank Arnhem 1 oktober 2012, LJN BX8710 Aan verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1: Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zicht heeft, meermalen gepleegd.
Er is sprake van een bekennende verdachte, zodat is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Feit 2: Witwassen, meermalen gepleegd.
Verdachte heeft op tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2011 t/m 9 september 2011 geldbedragen van in totaal ongeveer € 828.231,64 verduisterd en overgeboekt naar zijn bankrekening. In diezelfde periode heeft verdachte over dit geld beschikt en dit geld deels contant opgenomen en deels doorgeboekt naar andere bankrekeningen. Met dat geld is onder meer één of meer partijen kleding, één of meer winkelinventaris(sen), een Acer laptop, een personenauto, een bedrijfsauto en nog een andere personenauto gekocht. Op 9 augustus 2011 heeft verdachte een Seat Alhambra gekocht.
Standpunt OvJ
De OvJ stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de Seat niet heeft gekocht met het verduisterde geld, maar met geld dat hij heeft ontvangen van zijn werkgever.
Rechtbank
Ten overstaan van de politie heeft verdachte verklaard dat hij de Seat heeft betaald met een deel van de uitkering van zijn werkgever. Geconfronteerd met het feit dat die uitkering vermoedelijk pas later heeft plaatsgevonden, heeft hij verklaard dat hij denkt dat hij ten tijde van de betaling al wist dat hij de uitkering zou krijgen. De rechtbank oordeelt op basis hiervan dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de auto deels met door verduistering verkregen geld heeft betaald.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Sanctie
Standpunt van de OvJ
De OvJ heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen gevangenisstraf, maar een werkstraf op te leggen.
Rechtbank
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
“Verdachte heeft tijdens zijn werkzaamheden als schadebehandelaar gedurende een lange periode een groot aantal keren (ongeveer 700 keer) geld verduisterd door steeds opnieuw geldbedragen naar zijn eigen rekeningnummer over te maken. Het gaat in totaal om een bedrag van ruim € 820.000,-. Dit is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft keer op keer, acht maanden lang en 700 keer, bij iedere opdracht tot overboeking, zichzelf verrijkt ten koste van een ander of anderen en zich zelf iedere keer bevoordeeld zonder zich te laten weerhouden door de strafbaarheid van zijn handelen of door het steeds verder oplopende nadeel dat hij die andere(n) berokkende. Verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen.”
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 823.000,-.
Standpunt OvJ
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, omdat hij niet weet of het bedrag kan worden toegewezen nu er reeds een uitspraak van de kantonrechter ligt waarin het gevorderde bedrag is toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat het bedrag reeds is toegewezen door de kantonrechter in de civielrechtelijke procedure.
Rechtbank
Bij vonnis van 21 december 2011 heeft de kantonrechter in Wageningen de hoofdvordering van ten bedrage van € 823.000,- toegewezen. Van dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank zal de vordering afwijzen omdat de gestelde schade een aanspraak betreft waaromtrent tussen dezelfde partijen reeds in een rechterlijk vonnis is beslist. Gelet op de bindende kracht van dit vonnis heeft bestaat als benadeelde partij geen belang meer bij onderhavige vordering. Daarom komt haar ingevolge art. 3:303 BW geen rechtsvordering (meer) toe.
Desondanks zal de rechtbank ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling wel de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de geleden schade als gevolg van de verduistering. Voor zover de vordering al is voldaan uit opbrengsten van bij verdachte en medeverdachten in beslag genomen goederen - waar al dan niet reeds afstand van is gedaan - gaat de rechtbank er vanuit dat daar bij de (eventuele) executie van de schadevergoedingsmaatregel rekening mee wordt gehouden.
Klik hier voor de volledige uitspraak.