Veroordeling tot 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en 240 uur werkstraf, wegens overtreding van de Opiumwet, valsheid in geschrifte en oplichting
/Rechtbank 28 september 2012, LJN BX8639 Ten laste van verdachte is gelegd medeplegen van:
- Overtreding van (art. 11 lid 5 van) de Opiumwet
- Valsheid in geschrifte
- Oplichting
- Witwassen
Ontvankelijkheid van het OM
Standpunt verdediging
Voor wat betreft de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman zich geheel aangesloten bij een in de zaak van medeverdachte gevoerd verweer, strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het OM. Ter onderbouwing van dit verweer is het navolgende aangevoerd:
De start van het onderzoek naar de hypotheekfraude, het plegen van valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen is onrechtmatig geweest. Naar aanleiding van een verdenking zich schuldig te hebben gemaakt aan betrokkenheid bij de op 19 maart 2009 aangetroffen hennepkwekerij, heeft de politie een onderzoek jegens verdachte ingesteld. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte en haar partner sinds 4 april 2003 eigenaar zijn van een pand te Terschuur en daar zijn gaan wonen. Deze summiere informatie was voor de OvJ reden om een redelijk vermoeden van schuld aan de hypotheekfraude aan te nemen. Daarop is toen besloten een vordering ex art. 126nd lid 1 Sv te doen uitgaan. Daardoor heeft het OM doelbewust privacygevoelige gegevens opgevraagd terwijl op dat moment nog geen redelijke verdenking bestond ten aanzien van voormelde feiten. Het onderzoek, gebaseerd voornoemde vordering is zodanig onrechtmatig dat dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het OM.
Oordeel rechtbank
Op grond van de ter terechtzitting door verdediging en OvJ naar voren gebrachte standpunten gaat de rechtbank ervan uit dat de onderhavige vordering krachtens 126nd Sv op 24 juni 2009 is gedaan teneinde informatie te verkrijgen over de hypotheekgegevens van verdachte en haar partner. Art. 126nd, eerste lid, Sv bepaalt dat de officier van justitie een dergelijke vordering kan doen, indien sprake is van verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid, Sv. De vordering vermeldt een verdenking jegens verdachte wegens Opiumwetdelicten, valsheid in geschrift, witwassen en belastingfraude.
De rechtbank stelt allereerst vast dat op 19 maart 2009 in een woning te Hoevelaken een hennepkwekerij is aangetroffen. Op 20 maart 2009, omstreeks 11.51 uur, is tegenover de politie is verklaard dat verdachtes partner, tevens medeverdachte de hennepkwekerij in haar woning heeft gebouwd, twee keer heeft geoogst en de oogst heeft verkocht. Op 20 maart 2009 is tegenover de politie verklaard dat verdachtes partner, tevens medeverdachte, in de woning te Hoevelaken de hennepkwekerij heeft opgebouwd en dat medeverdachte de oogst daarvan heeft verkocht.
De rechtbank is van oordeel dat reeds hierdoor in maart 2009 een redelijk vermoeden is ontstaan dat verdachte en haar partner zich hebben schuldig gemaakt aan een feit. Dit betreft een misdrijf als vermeld in art. 67 eerste lid Sv.
Op grond van bovenstaande gegevens is door het bureau projectvoorbereiding een voorbereidend opsporingsonderzoek ingesteld tegen onder meer verdachte en haar partner. Uit een eerste oriënterend onderzoek, ingesteld door de afdeling financiële recherche in openbare registers bleek dat in 2003 het pand te Terschuur voor een bedrag van € 408.000,-- door medeverdachte en zijn partner (verdachte) was gekocht en dat een hypotheek was afgesloten voor een bedrag van € 450.000,--. Het pand te Terschuur werd tijdens het onderzoek te koop aangeboden voor een bedrag van € 1.199.000,-. Tijdens het afsluiten van de hypotheek en de aankoop van het pand bedroeg het gezamenlijk jaarinkomen volgens de belastingdienst ongeveer € 15.000,-- bruto.
Gelet op de verdenking van hennephandel, de hoogte van het belastbaar inkomen van verdachte en haar partner ten tijde van het afsluiten van de hypothecaire lening en de hoogte van deze lening - zulks in onderlinge samenhang bezien - lag aan de vordering ex art. 125nd Sv ook ten aanzien van de oplichting, de valsheid in geschrifte en het witwassen een redelijk vermoeden van schuld ten grondslag. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat in de periode van 1 maart 2003 t/m 31 december 2004 in Terschuur bij de door haar ondertekende aanvraag ter verkrijging van een hypothecaire lening van € 450.000,- en van een uitbreiding daarvan met een bouwdepot van € 50.000,-, valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties zijn gevoegd. Verdachte en haar partner, tevens medeverdachte, hebben niet bij de in de documenten genoemde werkgevers gewerkt en hebben daaruit geen salaris genoten. Door het gebruik van deze valse documenten zijn meerdere medewerkers van de SNS-bank bewogen tot de afgifte van hoeveelheden geld, ten belope van in totaal 500.000 euro. Een medewerker van het administratiekantoor te Amersfoort, heeft verklaard dat hij de documenten vals heeft opgemaakt en met de hypotheekaanvraag aan de SNS-bank heeft gezonden. In de geschriften wordt vermeld dat verdachtes partner daar voor onbepaalde tijd als commercieel manager werkzaam zou zijn en een bruto maandsalaris van 4.250 euro per zou verdienen. In andere geschriften wordt vermeld dat verdachte als commercieel administratief medewerkster voor onbepaalde tijd werkzaam zou zijn bij dat bedrijf tegen een bruto jaarsalaris van 25.200 euro.
Standpunt OvJ
De OvJ heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting en medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair, voor zowel feit 2 als feit 3, op het standpunt gesteld dat vanwege het ontbreken van wettig bewijs verdachte moet worden vrijgesproken. Immers, indien de rechtbank niet komt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM, dan is het bewijs in het kader van een fishing expedition verkregen zonder dat er op het moment van de vordering ex art. 126nd Sv een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte was. Dat redelijk vermoeden is eerst ontstaan nadat de officier van justitie in het kader van die fishing expedition een vordering verstrekking gegevens ex art. 126nd Sv had doen uitgaan. Op grond van het voorgaande stelt de raadsman dat sprake is van fruits of the poisonous tree.
Subsidiair, ten aanzien van de feiten 2 en 3, indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting komt, heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van opzet aan de zijde van verdachte. Voor het afsluiten van een hypotheek heeft verdachte namelijk een tussenpersoon ingeschakeld. Deze tussenpersoon had er, gelet op de te ontvangen provisie, belang bij dat via hem een hypothecaire lening zou worden afgesloten. Zonder dat verdachte daar weet van had, heeft deze de benodigde documenten valselijk opgemaakt. Van valse verhuurovereenkomsten is sowieso geen sprake, nu de verhuur van de paardenstallen wel degelijk heeft plaatsgevonden. Bovendien is verdachte niet betrokken geweest bij het opstellen van de huurovereenkomsten.
Omdat verdachte geen administrateur, boekhouder of makelaar is en geen ervaring heeft of had met het afsluiten van hypothecaire leningen kan ook het voorwaardelijk opzet niet aangenomen worden.
Voor wat betreft feit 3 wordt nog aangevoerd dat de hypotheekaanvraag door de medewerker van het administratiekantoor is geregeld en dit heeft zich buiten het gezichtsveld van verdachte afgespeeld. Deze persoon heeft zelfstandig gebruik gemaakt van door hem vervalste documenten en hij heeft handtekeningen van verdachte en haar partner vervalst. Voorts is verdachte niet op de hoogte geweest van de hypotheekaanvraag of de inhoud daarvan. Zij heeft wel ondertekend, maar is volledig buiten het proces gehouden en heeft geen enkele zelfstandige handeling verricht die de valsheid zou kunnen verklaren.
Bij de rechter-commissaris is verklaard dat hetgeen is geoffreerd ook daadwerkelijk is gebouwd en dat dit gewoon visueel waarneembaar is. Het gefactureerde bedrag is een redelijk bedrag voor een kapconstructie. Er is geen sprake van valselijk opgemaakte facturen.
Beoordeling door de rechtbank
a. uitsluiting van bewijsmateriaal Op dezelfde gronden als waarop de rechtbank bij de behandeling van het niet-ontvankelijkheidsverweer tot het oordeel is gekomen dat ten aanzien van de in de vordering van de OvJ genoemde misdrijven, voorafgaand aan de vordering 126nd Sv, een redelijk vermoeden van schuld bestond, komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. Om die reden wordt ook het verweer tot bewijsuitsluiting verworpen.
b. beoordeling van de feiten Ten aanzien van de facturen is de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen niet tot de overtuiging gekomen dat de facturen op het moment dat zij werden ingestuurd naar de SNS-bank vals of vervalst waren. Het is immers niet ongebruikelijk dat bij het uitvoeren van werkzaamheden en de levering van materialen daarvoor voorafgaand wordt gefactureerd en de factuur vervolgens in delen wordt betaald. Eventuele afwijkingen van de oorspronkelijk geplande werkzaamheden kunnen worden gecorrigeerd, maar dit maakt de doorvoor ingezonden factuur niet vals of vervalst. Verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
Verdachte heeft samen met haar partner, tevens medeverdachte, ter verkrijging van een hypothecaire lening, een tussenpersoon ingeschakeld. Deze heeft verklaard dat hij op verzoek van medeverdachte diverse documenten - in strijd met de waarheid - heeft opgemaakt en voor medeverdachte, op zijn verzoek, getekend.
Voor wat betreft de huurovereenkomsten van paardenboxen en de daarop gebaseerde verpanding van de huurpenningen, strekkende tot verhoging van hypothecaire lening, overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van verdachtes opzet op de oplichting en gebruik van valse documenten overweegt de rechtbank als volgt. Ter bevestiging van het aangaan van een overeenkomst is het in Nederland gebruikelijk dat daarvoor van beide partijen een handtekening op die overeenkomst wordt gezet. Deze handtekening staat borg voor juistheid van hetgeen in die overeenkomst omschreven staat en voor de nakoming van de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. In die zin kan vastgesteld worden dat het plaatsen van een handtekening grote verantwoordelijkheid met zich brengt.
Wanneer, zoals in het onderhavige geval, een handtekening nodig is voor het aanvragen van een hypotheek c.q. het ondertekenen van een offerte voor een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van een woning, kan en mag de geldverstrekker ervan uitgaan dat degene(n) die de offerte ondertekent/ondertekenen, instaat/instaan voor de juistheid van hetgeen in die offerte staat omschreven en de daarbij behorende stukken.
In de door verdachte en haar partner ondertekende offerte voor een hypothecaire geldlening van de SNS-bank, gevestigd te Amsterdam wordt duidelijk omschreven welke stukken bij de offerte moeten worden gevoegd, zoals een originele inkomstenopgave en werkgeversverklaring. Voor het begrijpen van dit deel van de tekst is geen juridische kennis vereist. Mocht verdachte of haar partner andere delen van de tekst van de offerte en de daarbij in te zenden stukken niet hebben begrepen, dan had het op hun weg gelegen om hierover duidelijkheid te krijgen.
De stelling dat verdachte niet verweten mag worden dat gebruik is gemaakt van valse stukken omdat deze, aldus verdachte, buiten haar medeweten om zijn opgemaakt, legt de rechtbank eveneens naast zich neer. De medewerker van het administratiekantoor verklaart alles in opdracht en met wetenschap van medeverdachte te hebben gedaan. Omdat verdachte en medeverdachte gezamenlijk de overeenkomst hebben getekend kan en mag ervan uitgegaan worden dat beide wetenschap hebben van elkaars handelen in dezen. De verklaring van de medewerker acht de rechtbank betrouwbaar omdat deze daarmee ook zichzelf belast. Daarnaast geldt dat het verdachte zelf is geweest die valse huurovereenkomsten voor de stallen (mede) heeft opgemaakt, ondertekend en verpand.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 t/m 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde witwassen: De OvJ heeft zich in haar requisitoir op het standpunt gesteld dat verdachte "redelijkerwijs had moeten vermoeden" dat de in de tenlastelegging genoemde goederen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. De OvJ lijkt daarbij uit te gaan van een bewezenverklaring van schuldwitwassen. Dit is echter niet opgenomen in de tenlastelegging, die expliciet ziet op (opzet)witwassen in de zin van "weten". Voor het concreet "weten" zoals wel is ten laste gelegd, heeft de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen.
Klik hier voor de volledige uitspraak.