Rb verwerpt verweer dat OvJ slechts 'stempelmachine' is van CVOM en dat daarom rijbewijs op onjuiste gronden is ingehouden
/Rechtbank Noord-Holland 22 augustus 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:6941
Deze zaak betreft de behandeling van een klaagschrift tegen de invordering door de politie Zaanstreek-Waterland en het vervolgens onder zich houden door de officier van justitie van het rijbewijs van klager.
De invordering heeft plaatsgevonden met inachtneming van de wettelijke voorschriften, nu jegens klager de verdenking bestaat, dat hij - zakelijk weergegeven - op 6 augustus 2016 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorvoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg A8, de aldaar geldende maximumsnelheid met meer dan 50 kilometer per uur heeft overschreden.
Gelet op die verdenking heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot inhouding van het rijbewijs kunnen beslissen.
In het klaagschrift wordt het standpunt ingenomen dat klager gerede redenen heeft om te twijfelen of het besluit tot inhouding van het rijbewijs daadwerkelijk door een officier van justitie is genomen. Ter zitting kon die twijfel worden weggenomen. In het dossier bevindt zich namelijk een “Beslissing bij invordering rijbewijs” die door officier van justitie mr. M. Soomers op 11 augustus 2016 is genomen en ondertekend. Bij de feitgegevens staat omschreven dat verdachte in Zaandijk op een motorfiets 163 km/uur heeft gereden, waar 100 km/uur was toegestaan. De beslissing luidde dat het rijbewijs twee maanden diende te worden ingehouden, uiterlijk tot 5 oktober 2016.
De door de raadsman in het verzoekschrift aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad (HR:2003:AG3621) verschilt daarom in zoverre van de onderhavige zaak dat in dat andere geval de beslissing niet door een officier van justitie, maar door een parketsecretaris was getekend.
Ter zitting heeft de raadsman zijn verweer op dit punt aangevuld door te stellen dat de ondertekenende officier van justitie slechts als een ‘stempelmachine’ fungeert en dat de daadwerkelijke beslissing door een CVOM-medewerker wordt genomen.
De taak van de officier van justitie – zoals bepaald in artikel 164 WVW 1994 – is dat deze dient te beoordelen of er feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder van wie het rijbewijs is ingevorderd opnieuw een dergelijke overtreding zal begaan. Ook zal de verwachting dat de rechter een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal opleggen bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden een belangrijke rol spelen. Deze beoordeling dient per geval plaats te vinden en er dient sprake te zijn van een zorgvuldige belangenafweging. De beoordeling vindt plaats op basis van het door de politie opgemaakte proces-verbaal, waarover de officier van justitie beschikt. In deze zaak staat in het desbetreffende proces-verbaal te lezen dat de verdachte na zijn staandehouding afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand door een advocaat en dat hij over de geconstateerde snelheidsovertreding verklaart: “Ik weet het niet.”
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat een zorgvuldige belangenafweging anders had kunnen of moeten uitvallen. De tekst en strekking van artikel 164 WVW 1994 geven ook geen aanleiding om van de officier van justitie te verlangen dat deze eerst onderzoekt of sprake is van al dan niet door een verdachte naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden die een nadere beoordeling vergen, voordat een beslissing tot inhouding of teruggave wordt genomen. Dat geldt temeer nu de beslissing ingevolge artikel 164 lid 4 WVW 1994 binnen tien dagen moet worden genomen.
De beslissing tot inhouding is dus op juiste wijze tot stand gekomen en het verweer op dit punt wordt daarom verworpen.
Voorts wordt in het klaagschrift gesteld dat klager zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor de uitoefening van werkzaamheden voor zijn bedrijf.
Klager is opgeroepen voor een zogenaamde OM-zitting op 31 oktober 2016, op welke datum de inhoudingstermijn van twee maanden reeds verstreken is. Gezien de persoonlijke omstandigheden van klager is niet uitgesloten dat de officier van justitie dan wel de kantonrechter te zijner tijd in de strafzaak ruimte ziet om een inhouding van het rijbewijs voor een kortere duur te compenseren met een (hogere) boete of het opleggen van een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Op grond hiervan zal het klaagschrift gegrond worden verklaard met ingang van 6 september 2016.
Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de officier van justitie dan wel de kantonrechter om later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen die de duur van de inhouding overtreft.
Lees hier de volledige uitspraak.