Redengevend bewijsmiddel
/Hoge Raad 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1167
Feiten
Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 13 juli 2012 voor 1 subsidiair mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, en 4 verduistering, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Middel
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed op de grond dat 's Hofs bewijsvoering tegenstrijdig is.
Beoordeling Hoge Raad
Wanneer de rechter zich - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - in een nadere overweging beroept op bepaalde feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moeten deze feiten of omstandigheden zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen. Indien zij niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Een en ander heeft uitsluitend betrekking op feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, en dus niet op feiten of omstandigheden en evenmin op verklaringen die de rechter in zijn nadere overweging onaannemelijk dan wel ongeloofwaardig acht. Die behoren dus niet te worden opgenomen onder de bewijsmiddelen. (Vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3442, NJ 2012/204).
Het Hof heeft de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde mede doen steunen op de verklaring van de verdachte dat hij van zijn vader € 100,- per dag van de rekening mocht halen als vergoeding voor zijn werkzaamheden in de huishouding en voor de zorg voor zijn moeder (bewijsmiddel 8). In zijn hiervoor onder 3.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof evenwel geoordeeld dat de stelling van de verdachte dat hij met zijn vader een overeenkomst had gesloten, waarbij de verdachte toestemming had gekregen een geldbedrag van € 100,- per dag op te nemen als beloning voor de zorg voor zijn moeder, onaannemelijk is.
Het Hof heeft dit onderdeel van de verklaring van de verdachte, dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring, dus ten onrechte onder de bewijsmiddelen opgenomen. Daarover klaagt het middel terecht.
Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. In HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.2.5 is geoordeeld dat van onvoldoende te respecteren belang als bedoeld in art. 80a RO sprake kan zijn bij bepaalde gebreken in de bewijsmotivering die voordien grond plachten te vormen voor vernietiging, waarbij te denken valt aan gevallen waarin de bewezenverklaring – ook als het gebrek wordt weggedacht – zonder meer toereikend is gemotiveerd. In de onderhavige zaak, waarin de schriftuur is ingediend na de in dat arrest genoemde datum van 1 oktober 2012, is sprake van zo een geval. De bewezenverklaring is immers indien – in overeenstemming met de nadere bewijsoverweging van het Hof – voormeld onderdeel van de verklaring van de verdachte wordt weggedacht, zonder meer toereikend gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Conclusie AG Machielse: anders
In bewijsmiddel 7 is een overzicht opgenomen van de opnames met een pas waarvan het hof kennelijk heeft aangenomen dat verdachte deze gebruikte. Dat overzicht toont dat verdachte in 2007 zeer regelmatig telkens bedragen van € 1000 heeft opgenomen. Hoewel deze opnames niet overeenkomen met de verklaring die verdachte heeft afgelegd, te weten dat hij € 100 per dag van de rekening zou mogen afhalen, schuilt de echte tegenstrijdigheid in de bewijsconstructie van het hof niet hierin, maar in de onoverbrugbare kloof tussen enerzijds de geciteerde overwegingen van het hof in het verkort arrest waarin het oordeelt dat de door verdachte beweerde afspraak niet aannemelijk is, gevoegd bij de inhoud van bewijsmiddel 6, en anderzijds de ook voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte dat hij € 100 per dag mocht opnemen. Het een strookt niet met het ander. De bewijsvoering is daarom op een punt dat niet slechts van ondergeschikte betekenis is innerlijk tegenstrijdig.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.