Slagende bewijsklachten schuldheling bij aanschaf motorboot via marktplaats
/Hoge Raad 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263 Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 22 april 2014 het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2013, waarbij de verdachte wegens schuldheling bij verstek is veroordeeld, met aanvulling van gronden bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2010 (LJN: BL5625) op het standpunt gesteld dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier naar voren zijn gekomen niet zonder meer volgt dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de boot van misdrijf afkomstig was. De raadsman is van mening dat de prijs die de verdachte voor de boot heeft betaald gangbaar is en dat de verkoper een plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij van de boot af moest. De boot was beschadigd en de prijs was niet exorbitant hoog. Daarnaast kwam de verkoper als betrouwbare man over die in een goede indruk heeft gemaakt op de verdachte. Hieruit volgt naar de mening van de raadsman dat geen sprake is geweest van grove nalatigheid.
Het hof verwerpt het verweer. De verklaring van de verdachte dat hij de boot in augustus/september 2009 heeft gekocht strookt niet met de verklaring van de aangever dat de boot op 13 oktober 2009 is gestolen. Het hof acht reeds daarom de verklaring van de verdachte dat hij de boot eind augustus/begin september 2009 via Marktplaats heeft gekocht ongeloofwaardig. Het hof wordt in dit oordeel nog gesterkt door de omstandigheid dat de verdachte geen enkele concrete aanwijzing heeft kunnen geven over de persoon die de boot aan hem zou hebben verkocht of de herkomst van de boot."
Middelen
De beide middelen klagen over de motivering van de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Beoordeling Hoge Raad
Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Daarbij wordt mede het volgende in aanmerking genomen. Het Hof heeft niets overwogen omtrent de in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verdachte als koper te vergen controle van de herkomst van de boot, bijvoorbeeld aan de hand van het Craft Identification Number (CIN). Over de staat van de boot in relatie tot de betaalde koopprijs en de marktwaarde van de boot ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan heeft het Hof niets naders overwogen, terwijl de enkele omstandigheid dat het Hof de - desniettemin voor het bewijs gebezigde - verklaring van de verdachte met betrekking tot de periode van aankoop van de boot ongeloofwaardig heeft geacht, nog niet duidelijk maakt dat de verdachte had moeten vermoeden dat de boot van misdrijf afkomstig was, mede in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, te weten dat de verdachte de boot heeft gekocht voor een prijs die gangbaar was, dat de verkoper een plausibele verklaring voor de verkoop had gegeven en dat de boot beschadigd was.
De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
De middelen zijn terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.