Sociale zekerheidsfraude: OM niet-ontvankelijk
/Gerechtshof Den Haag 6 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3187
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Op deze zaak is de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016 van toepassing, omdat de eerste daad van vervolging tegen verdachte in 2013 was in de vorm van een eerste verhoor op 18 juni 2013.
De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude, geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016, houdt – voor zover hier van belang - het volgende in:
“Nadeel: het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen. Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen. Onder voetnoot 1 is daarbij opgenomen: Alleen bij de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) is het nadeel gedefinieerd als het netto bedrag dat aan bijstand is ontvangen (zie art. XIV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (wijziging WWB) tav art. 18a, tweede lid, van de WWB)”.
In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude zijn er vanaf 1 januari 2013 twee categorieën van benadeling, te weten een nadeel kleiner dan of gelijk aan € 50.000,- en een nadeel van meer dan € 50.000,-,(artikel 2.2) waarbij voorts is bepaald dat slechts strafvervolging zal plaatsvinden bij het redelijk vermoeden dat het nadeel € 50.000,- of meer bedraagt (artikel 2.2.1).
Voors is in die Aanwijzing in artikel 2.1.3 bepaald:
“”Individualisering (…)
Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeel in de zin van deze aanwijzing is de aan de individuele verdachte toegekende uitkering(en) in beginsel beslissend”.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het benadelingsbedrag van verdachte en persoon tezamen ruim € 90.000,- bedraagt, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terecht-zitting in hoger beroep is gebleken dat ‘medeplegen’ niet ten laste is gelegd. Gelet daarop en gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3 in de Aanwijzing als hierboven vermeld kan ter bepaling van het nadeel het benadelings-bedrag van persoon niet opgeteld worden bij het benadelingsbedrag van verdachte, zodat uitgegaan moet worden van het benadelingsbedrag van alleen verdachte. Het hof stelt met de advocaat-generaal en de raadsman vast dat het benadelingsbedrag in het geval van de verdachte lager is dan € 50.000,-.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet tot strafvervolging had mogen overgaan, nu het netto benadelingsbedrag in de onderhavige zaak lager is dan € 50.000,-.
Het openbaar ministerie dient dan ook – met vernietiging van het vonnis waarvan beroep - niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.