Stelbrief noodzakelijk of kan rechtsbijstand ook worden afgeleid uit het indienen van een appelmemorie?
/Hoge Raad 11 december 2012, LJN BY4303 Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte wegens overtreding van art. 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 veroordeeld tot het betalen van een geldboete van €1.560 en verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de tijd van 4 maanden.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in: "De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen. (...) De voorzitter maakt melding van een op 10 juni 2010 binnengekomen appelschriftuur van mr. H.W.M. van den Heiligenberg en merkt op dat hij zich in hoger beroep niet als raadsman in de onderhavige zaak heeft gesteld. Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
Middel
Het middel klaagt naar de kern genomen dat het Hof mr. W.H.M. van Heiligenberg op grond van het door hem ingediende appelschriftuur als raadsman had moeten aanmerken en vervolgens - nu noch verdachte, noch de raadsman ter terechtzitting zijn verschenen - had moeten onderzoeken of aan het voorschrift van art. 51 Sv was voldaan. Omdat van een dergelijk onderzoek niet blijkt, en ook niet blijkt dat een afschrift van de stukken (waaronder de appeldagvaarding) aan de raadsman is verzonden, lijdt het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid.
Beoordeling Hoge Raad
Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, LJN ZD1192, NJ 1998/784). Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
De regeling van art. 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 19 december 2000, LJN ZD2182, NJ 2001/161).
Het kennelijke oordeel van het Hof dat uit de stukken niet kan blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door mr. Van den Heiligenberg had voorzien en het voorschrift van art. 51 Sv in het onderhavige geval niet van toepassing is, geeft ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is niet begrijpelijk.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.