Toerekening van bedrijfskosten aan zowel de legale als de illegale bedrijfsactiviteiten

Hoge Raad 18 juni 2013, ECLI:NL:PHR:2013:CA3296

Feiten

Vaststaat dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen gedurende de bewezenverklaarde periode van 29 januari 2002 t/m 20 juni 2002 en uit soortgelijke strafbare feiten. Dat voordeel is verkregen uit de totale verkoopopbrengst van een drietal illegale producten, te weten "Primafleur alstroemeria", "Primafleur roos" en "Bakkenreiniger". De bewezenverklaarde feiten houden in dat de betrokkene deze producten in voornoemde periode in strijd met de Bestrijdingsmiddelenwet heeft verkocht. De soortgelijke strafbare feiten zien op hetzelfde economische delict voor zover (telkens) begaan sinds 1 januari 2001. Om die reden is het Hof bij de berekening van de omvang van het geschatte ontnemingsvoordeel uitgegaan van de periode van 1 januari 2001 tot en met 20 juni 2002, en heeft het deze omvang vastgesteld op € 182.633,01.

Omdat echter de betrokkene werkte met een zogenoemd gebroken boekjaar lopende van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002, heeft het Hof de verkoopopbrengst van de illegale producten naar evenredigheid bijgesteld en bepaald op een daarmee overeenkomend bedrag van ongeveer € 121.750,-.

Vervolgens heeft het Hof bij zijn berekening van de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel "het resultaat voor belastingen" tot uitgangspunt genomen, en daarop een aantal op de onderneming drukkende kosten en voorzieningen in mindering gebracht.

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 8 juni 2011 aan de betrokkene de verplichting opgelegd om aan de Staat een bedrag van € 500,- te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Tegen dit arrest is op 16 juni 2011 door mr. M. ter Hart, Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld.

Middel

Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de totale omzet van de onderneming als uitgangspunt heeft genomen, althans dat het Hof de schatting van het voordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

In de overwegingen van het Hof ligt besloten diens oordeel dat de bedrijfskosten van de betrokkene gedurende het 'boekjaar 2001-2002' kunnen worden toegerekend aan zowel de legale als de illegale bedrijfsactiviteiten en dat in het "resultaat voor belastingen" over voornoemd boekjaar de voor de illegale productie gemaakte kosten zijn verdisconteerd.

Dat oordeel geeft, mede in aanmerking genomen dat het Hof daarbij betrokken heeft de omstandigheid dat "de illegale productie is geschied in een op continuïteit gerichte onderneming en de daarvoor benodigde kosten en voorzieningen redelijkerwijs evenredig drukken op de resultaten van de verkoop van alle producten", niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^