Toevoeging (andere) raadsman
/Hoge Raad 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1155
Feiten
Het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft verdachte op 30 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 22 december 2009.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Middel
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest nietig zijn, omdat het Hof gehouden was een andere raadsman toe te voegen.
Beoordeling Hoge Raad
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2011 is de verdachte aldaar, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen. Verder vermeldt dit proces-verbaal:
"De voorzitter deelt vervolgens mee dat is ingekomen een brief van mr. A.P.A. Snijders, advocaat te Heerlen, d.d. 3 mei 2011, waarin hij mededeelt dat hij bij de rechtbank te Maastricht al was teruggetreden als advocaat van verdachte en dat hij zijn cliënt hieromtrent separaat heeft aangeschreven. De voorzitter stelt vast dat er in het dossier geen grieven tegen het vonnis van de eerste rechter zijn aangetroffen. De advocaat-generaal voert daarop het woord als volgt. Het is juist dat in deze zaak door de verdachte geen schriftelijke grieven tegen het vonnis zijn ingediend.
Nu de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen en derhalve ook mondeling geen bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, concludeer ik daaruit dat de verdachte geen belang heeft bij een behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Gelet daarop vorder ik dat het hof de verdachte niet ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal leest daartoe zijn vordering voor en legt die aan het hof over.
Na beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden."
Bij de stukken van het geding bevinden zich voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende stukken.
(i) Een door de Rechter-Commissaris in de Rechtbank Maastricht op 2 juni 2009 verleend bevel tot bewaring van de verdachte.
(ii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 december 2009 inhoudende dat aldaar de verdachte wel, doch zijn raadsman niet is verschenen. Verder vermeldt dit proces-verbaal: "De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De verdachte verklaart desgevraagd: Ik wens mij niet langer te laten bijstaan door mr. Snijders. Ik heb geen raadsman nodig. Het is een bewuste keuze om zelf mijn verdediging te voeren.
De voorzitter merkt op dat verdachte, mocht hij tijdens de behandeling van de zaak van gedachten veranderen, kan aangeven dat hij zich wenst te laten bijstaan door een raadsman. (...)
De verdachte laat blijken dat hij de strafeis van de officier van justitie niet heeft begrepen.
De voorzitter legt vervolgens aan de verdachte uit wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek teneinde zich te beraden over de vraag of het onderzoek kan worden voortgezet zonder dat verdachte wordt bijgestaan door een raadsman.
De rechtbank hervat het onderzoek.
De voorzitter vraagt aan de verdachte of hij zich alsnog wil laten bijstaan door een raadsman.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen behoefte aan een raadsman. Ik wil dat het onderzoek wordt voortgezet. Aan een behandeling door een psycholoog zal ik absoluut niet meewerken. Mocht de vordering benadeelde partij worden toegewezen, dan zal ik deze niet betalen. Na mijn invrijheidsstelling vertrek ik naar Suriname.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 22 december 2009 te 12.30 uur."
(iii) Een op 13 april 2011 door de voorzitter van het Hof gegeven en tot de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch gerichte last tot toevoeging van mr. A.P.A. Snijders als raadsman aan de verdachte.
(iv) De - hiervoor onder 3.2 genoemde - aan het Hof gerichte brief van mr. Snijders van 3 mei 2011, inhoudende:
"In opgemelde zaak ontving ik de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 april 2011 (...) alsmede het bewijs van toevoeging.
Ik kan u bij deze berichten dat ik ook bij de rechtbank Maastricht al ben teruggetreden als advocaat van cliënt en dat cliënt de behandeling van zijn zaak zelf heeft gedaan zonder behulp van een advocaat. Ik treed dus ook in hoger beroep niet op voor cliënt en ik doe u hierbij de desbetreffende stukken wederom toekomen.
Ik heb cliënt hieromtrent ook al separaat aangeschreven."
(v) De - hiervoor onder (iv) bedoelde - aan de verdachte gerichte brief van mr. Snijders van 20 april 2011, inhoudende:
"Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft mij het dossier in uw strafzaak toegezonden onder de mededeling dat de zaak wordt behandeld op donderdag 30 juni 2011 te 11.30 uur. Kennelijk is het Gerechtshof er vanuit gegaan dat ik nog steeds uw raadsman ben.
Zonder andersluidend tegenbericht ga ik ervan uit dat u van mijn diensten geen gebruik meer wenst te maken. Voorts neem ik aan dat u zich zult wenden tot een andere advocaat. Wilt u mij de gegevens van die advocaat kenbaar maken zodat ik het dossier en de overige bescheiden aan hem kan toesturen."
Ingevolge art. 41, eerste lid aanhef en onder b, Sv wordt aan de verdachte die geen raadsman heeft, door het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand een raadsman toegevoegd wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen, op ambtshalve last van de voorzitter van het gerechtshof.
Ingevolge art. 45, eerste lid, Sv wordt bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman zo nodig aan de verdachte onverwijld een andere raadsman toegevoegd. Ingeval de raadsman is toegevoegd op last van een rechterlijke autoriteit, dient ingevolge het derde lid van voornoemde bepaling de vervanging na een daartoe strekkende last van die autoriteit te geschieden. Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de raadsman pas op de terechtzitting, dan dient ingevolge het vierde lid van voornoemde bepaling de voorzitter last tot toevoeging van een andere raadsman te geven.
In dit geval heeft de verdachte voorlopige hechtenis ondergaan en is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aan hem op de voet van art. 41, eerste lid, Sv een raadsman toegevoegd. Uit de stukken van het geding blijkt evenwel dat die raadsman zich reeds in eerste aanleg uit de zaak had teruggetrokken en dat hij het bewijs van toevoeging in hoger beroep voorafgaande aan de terechtzitting aan het Hof heeft teruggestuurd met bericht dat hij ook in hoger beroep niet voor de verdachte optreedt. De stukken van het geding houden niet in dat in hoger beroep een andere advocaat zich als raadsman heeft gesteld en evenmin dat toevoeging van een andere raadsman als bedoeld in art. 45, eerste lid, Sv heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte in hoger beroep geen raadsman heeft gehad. Uit de stukken van het geding bijkt niet dat het Hof zich ervan heeft vergewist dat, gelet op het in het eerste lid van art. 45 Sv vervatte voorbehoud, in dit geval van de toevoeging van een andere raadsman kon worden afgezien.
De in het belang van de verdachte gegeven voorschriften vervat in de art. 41, eerste lid aanhef en onder b, Sv en 45, eerste, derde en vierde lid, Sv zijn van een zo grote betekenis dat, al wordt zulks niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet nakoming daarvan geacht moet worden aan een geldige behandeling van het onderzoek op de terechtzitting in de weg te staan.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.