Toewijzing verzoek schadevergoeding ex art. 591a Sv na onterecht beleidssepot

Rechtbank Noord-Nederland 28 maart 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1191

In het onderhavige geval, wordt verzocht om, na een sepot-beslissing van het Openbaar Ministerie d.d. 8 juni 2017, vergoeding van de kosten van de advocaat à €1.030,92 en de kosten voor het behandelen van het verzoekschrift in raadkamer à €550,00.

Bij de beantwoording van de vraag tot welk bedrag een verzoek op grond van artikel 591a, tweede lid Sv moet worden toegewezen, is beslissend of in het concrete geval voor toekenning van zo’n verzoek gronden van billijkheid aanwezig zijn. Hierbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2013:BX5566). Daarbij gaat het om de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking voor rekening van de gewezen Verdachte worden gelaten, dan wel dat deze geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.

In het onderhavige geval gaat het om de vraag of de zaak tegen verzoeker op juiste gronden (beleidsredenen) is geseponeerd of dat de zaak geseponeerd had moeten worden wegens onvoldoende bewijs. De verdenking tegen verzoeker bestond uit een overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat hij na vordering van verbalisanten heeft geweigerd medewerking te verlenen bij het opnemen van zijn persoonsgegevens in Progris.

Gelet op de stand van de jurisprudentie en in het bijzonder de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad d.d. 6 maart 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:178) is de rechtbank van oordeel dat de zaak tegen verzoeker op onjuiste gronden is geseponeerd, nu geen sprake was van een bewijsbare zaak. Immers, artikel 55c Sv biedt de politie de bevoegdheid te vragen naar persoonsgegevens, maar niet de bevoegdheid die gegevens te vorderen. De wet bevat ook geen andere rechtsregel waaruit die bevoegdheid voortvloeit. Derhalve kan de vordering van de verbalisanten niet worden aangemerkt als een ambtelijk bevel in de zin van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat in het onderhavige geval sprake is van een zaak die, ware het tot een beoordeling door de strafrechter gekomen, onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Het Openbaar Ministerie had de zaak dan ook niet mogen seponeren wegens beleidsredenen, nu een technisch sepot de aangewezen modaliteit was.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het verzoek billijk en zullen de door de verzoeker gemaakte kosten als volgt worden vergoed:

Kosten rechtsbijstand (4,1 uren x EUR. 120,00) EUR. 492,00

Reistijd (6,0 x EUR. 60,00) EUR. 360,00

BTW 21% EUR. 178,92

Kosten terzake de mondelinge behandeling verzoekschrift (incl. 21% BTW) EUR. 550,00

Totaa lEUR. 1.580,92
 

Beslissing

De rechtbank kent als vergoeding van schade en kosten als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van de Staat een bedrag toe van EUR. 1.580,92.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

Print Friendly and PDF ^