Twee mede-eigenaren van een autobedrijf vrijgesproken van het onjuist doen van belastingaangiftes

Rechtbank Zutphen 12 september 2012, LJN BX7226 en BX7224

Aan verdachten, Twee mede-eigenaren van een destijds in Lochem gevestigd autobedrijf, is ten laste gelegd het het onjuist doen van belastingaangiftes.

Aanleiding van het onderzoek

Door de belastingdienst/FIOD zijn opsporingsonderzoeken gestart naar vermoedelijke BTW-fraude met personenauto’s. Deze zouden in georganiseerd verband geïmporteerd worden vanuit Duitsland naar Nederland. Gefactureerde BTW zou wel als vooraftrek zijn opgenomen in de aangiften omzetbelasting, terwijl deze niet zou zijn afgedragen door de gebruikte rechtspersonen, de zogenaamde “ploffers”. Verdachte was mede-eigenaar van het bedrijf dat geïmporteerde auto’s afnam. Uit onderzoek rees het vermoeden dat ook hij via zijn bedrijf deelde in het door fraude verkregen BTW voordeel.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Op grond van de inhoud van het dossier is hij van oordeel dat er wel voldoende wettig bewijs voorhanden is. Aan de hand van de behandeling ter terechtzitting heeft hij echter niet de overtuiging verkregen dat verdachte wetenschap moet hebben gehad dat er in het voortraject BTW-fraude werd gepleegd.

Standpunt van de verdachte / de verdediging

De verdachten hebben ter terechtzitting ontkend dat Carconcern B.V. bij BTW-fraude betrokken is geweest. Zij hebben ook ontkend dat telkens een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting is gedaan.

Ten aanzien van het ten laste gelegde is vrijspraak bepleit. De beschuldigingen zijn gebaseerd op vermoedens en een eenzijdige op een tunnelvisie gebaseerde uitleg van feiten en/of opmerkingen van derden. De auto’s werden telkens voor een marktconforme prijs ingekocht, waardoor verdachten zich nooit hebben gerealiseerd en nooit hebben hoeven vermoeden dat zogenaamde ploffers deel van de handelsketen uitmaakten.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig bewijs is waaruit blijkt dat verdachten daadwerkelijk bij BTW-fraude betrokken zouden zijn geweest. De betrokkenheid van verdachten is gebaseerd op aannames die zijn gedaan op uit onderzoek verkregen gegevens, maar deze gegevens bieden geen aanknopingspunten voor de slotsom dat verdachten daar daadwerkelijk bij betrokken zijn geweest. Enkele mogelijk in het nadeel van verdachten uit te leggen tapgesprekken leiden evenmin tot ondubbelzinnig wettig bewijs. De rechtbank heeft ook geen overtuiging bekomen, nu verdachten ter zitting met goede argumenten uiteen hebben gezet dat de prijs die het bedrijf betaalde voor de geïmporteerde auto’s een reële handelsprijs was, zodat zij geen argwaan hoefde te krijgen bij het horen van die – ten opzichte van de oorspronkelijk genoemde vraagprijs – substantieel lagere prijs. Verdachten behoren dan ook te worden vrijgesproken van het hun ten laste gelegde.

Print Friendly and PDF ^