Twijfel over identiteit van de ter terechtzitting in hoger beroep verschenen verdachte

Hoge Raad 4 september 2012, LJN BX4153Het Hof heeft geoordeeld dat nu twijfel bestaat over de identiteit van de ter terechtzitting in hoger beroep verschenen verdachte, deze situatie moet worden gelijkgesteld met het aanwenden van een rechtsmiddel door of namens een NN-verdachte. Het hof heeft verdachte hierop, conform HR LJN AB0259, niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit oordeel is onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad.

Ingeval bij het onderzoek ter terechtzitting twijfel rijst over de vraag of de als verdachte ter terechtzitting verschenen persoon de in de dagvaarding bedoelde verdachte is, kan de rechter overgaan tot het (doen) verrichten van een nader onderzoek naar diens identiteit (zoals omschreven in art. 273 jo 27a en 29a Sv).

Ingeval de rechter van oordeel is dat degene die is verschenen niet de verdachte is, kan hij overgaan tot het verlenen van verstek tegen de alsdan afwezige verdachte dan wel de ex art. 279 Sv gemachtigde raadsman in de gelegenheid stellen het woord te voeren.

Voor de appelrechter geldt dat deze degene die als verdachte is gedagvaard moet vrijspreken indien komt vast te staan dat het vonnis in eerste aanleg te zijnen laste is gewezen maar het daarin als bewezen aangenomene door een ander is begaan.

In het door het hof aangehaalde arrest (HR 27 februari 2001, LJN AB0259, NJ 2001/499) is geoordeeld dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens, en gelet op de in het huidige arrest weergegeven inhoud van de akte rechtsmiddel.

's Hofs oordeel dat het onderhavige geval moet worden gelijkgesteld met het aanwenden van een rechtsmiddel door of namens een NN-verdachte is dan ook onbegrijpelijk.

Het middel is terecht voorgesteld.

Print Friendly and PDF ^