Uitkeringsfraude: Verdenking medeplegen schending inlichtingenplicht van de partner van de verdachte: niet bewezen dat verdachte wist dat haar partner uitkering genoot
/Rechtbank Rotterdam 28 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:10013
Feiten 1 en 2
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft samen met medeverdachte medeverdachte01 (hierna: de medeverdachte) van 24 maart 2017 tot en met 30 mei 2022 opzettelijk nagelaten de gemeente Rotterdam te informeren dat de verdachte en medeverdachte samenwoonden, een gezamenlijke huishouding voerden en de medeverdachte inkomsten genoot van zijn werkzaamheden als schilder. De verdachte en de medeverdachte waren verplicht dergelijke informatie door te geven, omdat de medeverdachte in de tenlastegelegde periode van de gemeente Rotterdam een bijstandsuitkering ontving. De verdachte moest weten of redelijkerwijs vermoeden dat deze informatie van belang was voor het vaststellen van het recht van de medeverdachte op een uitkering. De personenauto en de geldbedragen die de medeverdachte in de betreffende periode verwierf, zijn daarom -onmiddellijk of middellijk- afkomstig uit enig misdrijf. De medeverdachte heeft deze geldbedragen verborgen voor de gemeente Rotterdam, onder meer door de opbrengst van zijn werkzaamheden op de rekening van de verdachte te laten storten. De verdachte heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) opzetwitwassen.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Voor een bewezenverklaring van zowel feit 1 als feit 2 is essentieel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte in de betreffende periode wetenschap had van de uitkering van de medeverdachte en vervolgens pas of zij ook wetenschap had van het bestaan van de bijbehorende inlichtingenplicht en het schenden daarvan. De rechtbank is van oordeel dat juist de wetenschap dat de verdachte een bijstandsuitkering kreeg, niet uit het dossier volgt. Het dossier bevat een slecht leesbare screenshot waaruit zou moeten blijken van een zoekopdracht die de verdachte, tijdens haar baan bij de gemeente, in Suwinet heeft uitgevoerd met het BSN-nummer van de medeverdachte. Onduidelijk is echter welke informatie de verdachte met deze zoekopdracht heeft gezien. Bovendien vond deze zoekopdracht plaats voordat de uitkering aan de medeverdachte werd toegekend. Er kan niet enkel op basis van deze zoekopdracht worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft verkregen dat de medeverdachte een bijstandsuitkering had aangevraagd dan wel dat de uitkering aan hem is toegewezen.
Voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten voor die wetenschap. Daarom kan niet bewezen worden verklaard dat de verdachte zich aan het opzettelijk verzwijgen van informatie of aan opzetwitwassen schuldig heeft gemaakt.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte ook daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.