Uitvoer hennep naar Engeland en Ierland, sprake van burgerpseudodienstverlening ex artikel 126ij Sv?
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 februari 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:669
Verdachte wordt verdacht van medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, door drugs bij een transportbedrijf in Nederland aan te bieden met het doel deze drugs naar Engeland en Ierland te vervoeren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit en baseert zich daarbij op de getuigenverklaring van getuige 1, de positieve narcoticatest, de aangetroffen telefoons met sms-berichten bij verdachte en het feit dat er valse kentekenplaten op de bus zaten waarmee verdachte de kisten aanbood.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Verdachte wist niet dat er hennep in de kisten zat die hij vervoerde. De verdediging bepleit dat het in ieder geval niet verdachte is geweest die op 19 juli en/of 24 juli 2013 een vracht bij getuige 1 heeft aangeboden. Verdachte heeft enkel een vracht aangeboden op 1 juli 2013 en 26 juli 2013, gelet op het feit dat hij alleen voor deze twee data een bus had gehuurd bij getuige 2. Hij dient voor wat betreft de aangetroffen 106 kg hennep op 24 juli 2013 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het vervoer op 26 juli 2013 heeft verdachte aangevoerd niet te weten hoe de valse kentekenplaten op zijn bus zijn gekomen. Ten aanzien van de aangetroffen telefoons heeft verdachte verklaard dat deze telefoons toebehoorden aan een tweede man, die op 26 juli 2013 met hem is meegereisd richting Breda en dichtbij Breda is uitgestapt bij een tankstation om daar wat drinken te halen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de levering van de kisten op
26 juli 2013 sprake is geweest van burgerpseudodienstverlening, genoemd in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), terwijl de officier van justitie geen schriftelijke overeenkomst heeft opgemaakt, zoals in dit wetsartikel als vereiste is opgenomen. Naar de mening van de verdediging is er derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Verdachte heeft daarvan nadeel ondervonden, nu zonder de dienstverlening van getuige 1, de hennep niet naar getuige 1 zou zijn gebracht. Alles wat op 26 juli 2013 en daarna aan bewijs is aangetroffen, dient daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
Voorts is betoogd dat er op 26 juli 2013 feitelijk door verdachte nog geen spullen waren aangeboden. Verdachte is het kantoor van getuige 1 binnengekomen en heeft gezegd: “daar ben ik weer.” Hij had nog geen vracht aangeboden en kon op dat moment nog besluiten de spullen niet aan te bieden. Ook daarom kan het aanbieden van het transport op 26 juli 2013 niet worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 juli 2013 krijgt de politie een melding van getuige 1 van transportbedrijf getuige 1 te Breda dat hij zojuist hennep heeft ontdekt in kisten die bij hem voor transport naar Engeland aangeboden waren. De kisten worden aangeboden door persoon 1 van bedrijf 1. De politie komt ter plaatse en treft vermoedelijk hennep aan in de kisten. In totaal wordt er 106,15 kilogram hennep in de kisten aangetroffen. Getuige 1 wordt tijdens dit bezoek van de politie gebeld door persoon 1 over een nieuwe spoedvracht op 26 juli 2013 richting Ierland. In overleg met de politie, die overlegt met de officier van justitie, neemt getuige 1 de opdracht aan en wordt afgesproken dat de politie ter plaatse zal zijn bij de levering van de vracht op 26 juli 2013. Op 26 juli 2013 komt een man met een bestelbus aan bij het bedrijf van getuige 1. Getuige 1 zegt in het bijzijn van de agenten: “dat is hem,” of woorden van gelijke strekking. De man meldt zich bij de balie met de woorden: “daar zijn we weer.” De bestelbus wordt gecontroleerd. In de bus wordt een kist met 29,80 kilogram gedroogde hennep aangetroffen. Verdachte, zijnde de chauffeur van de bestelbus, wordt aangehouden. Beide partijen hennep, in totaal 135 kilo en 950 gram hennep, worden positief getest op THC. Getuige 1 verklaart dat verdachte dezelfde chauffeur is die het transport op 24 juli 2013 heeft aangeboden. Verdachte heeft de bestelbus gehuurd op 25 juli 2013, na 20.00 uur. De bestelbus is voorzien van valse kentekenplaten.
Onder verdachte worden twee telefoons in beslag genomen. Er vindt onderzoek plaats naar het berichtenverkeer vanuit en naar beide telefoons. In de ene telefoon wordt één contact met de naam naam 1 met telefoonnummer telefoonnummer 1 aangetroffen. In de andere telefoon staan twee contacten met telefoonnummers telefoonnummer 2 (gebruiker genaamd “A30”) en telefoonnummer 3 (gebruiker genaamd “A70”). Van 23 juli 2013 tot 26 juli 2013 vindt er op beide telefoons op meerdere tijdstippen sms-contact plaats. Op 23 juli 2013 heeft naam 1 ge-sms’t naar de gebruiker van de telefoon “denk je aan de bus vanavond.” Op 25 juli 2013 heeft naam 1 ge-sms’t: “wij hebben nu 30 om 20uur weet ik of er nog 20 bij komen.” Op 25 juli 2013 is door de gebruiker van de telefoon naar A30 ge-sms’t: “Hi mate. Tomorow at 12.30 you have to be near the adres but wail till i say its save and you can go in ok?” Op 26 juli 2013 is er een inkomend sms-bericht van A70 “Im 10 minutes fron there ill wait for to tel me its safe tot go in.”
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen vracht heeft vervoerd naar getuige 1 op 19 of 24 juli 2013. Hij heeft verklaard wel de vracht op 26 juli 2013 te hebben vervoerd, maar niet te hebben geweten dat er hennep in de kist zat. Hij dacht dat het ging om machineonderdelen. Hij heeft verklaard niet te willen verklaren bij wie en waar hij de goederen heeft opgehaald, die hij voor transport bij getuige 1 heeft aangeboden. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het transport op 26 juli 2013 een tweede man bij zich had, die de eigenaar van de onder hem inbeslaggenomen telefoons was.
Verweer burgerpseudodienstverlening (transport 26 juli 2013)
De rechtbank zal allereerst het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot de burgerpseudodienstverlening bespreken. Door de raadsman is betoogd dat er sprake is geweest van burgerpseudodienstverlening en dat er ten onrechte, anders dan is voorgeschreven in artikel 126ij Sv, geen schriftelijke overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en getuige 1 is opgemaakt. Door de raadsman is betoogd dat dit onherstelbaar vormverzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de feitelijke gang van zaken, er sprake is geweest van burgerpseudodienstverlening door getuige 1 voor wat betreft het transport op 26 juli 2013. Getuige 1 heeft op 24 juli 2013 na de eerdere vondst van de hennep in de kisten, welke kisten waren aangeboden door bedrijf 1 (persoon 1), bij de politie gemeld dat er nog een spoedvracht voor Ierland door bedrijf 1 (persoon 1) was aangemeld voor 26 juli 2013. De politie heeft in overleg met de officier van justitie besloten het transport te laten aankomen bij getuige 1 en het aldaar te controleren op de Opiumwet. getuige 1 heeft vervolgens het verzoek van persoon 1 voor een spoedtransport naar Ierland op 26 juli 2013 ingewilligd. Nu getuige 1 in overleg met de politie het verzoek van persoon 1 heeft ingewilligd, is de rechtbank van oordeel dat getuige 1 als burger is ingezet voor de opsporing van strafbare feiten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het zeer waarschijnlijk is dat getuige 1 deze transportorder niet zou hebben aangenomen indien hij van de politie daarvoor geen toestemming had gekregen. Ten onrechte is geen schriftelijke overeenkomst, zoals is voorgeschreven in artikel 126ij Sv, tussen de officier van justitie en getuige 1 opgemaakt. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank dient op grond van artikel 359a Sv te bepalen of dit verzuim rechtsgevolgen moet hebben. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, in dit geval de voorwaarden en voorschriften genoemd in artikel 126ij Sv, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Aan de voorwaarden van het eerste lid en het tweede lid van artikel 126ij Sv is voldaan nu er sprake was van een Opiumwetdelict waarvoor voorlopige hechtenis kan worden opgelegd en het niet mogelijk was een opsporingsambtenaar in te zetten in de plaats van getuige 1 om het transport van 26 juli 2013 te accorderen richting persoon 1 (bedrijf 1). Immers, dit akkoord kon alleen komen van getuige 1 nu hij de transporteur is. Enige bemoeienis van derden had argwaan kunnen wekken. De inzet van getuige 1 was aldus in het belang van het onderzoek. Er is voorts geen sprake geweest van een situatie dat de verdachte is gebracht tot andere strafbare feiten dan waar zijn opzet op was gericht. De rechtbank stelt ten slotte vast dat blijkens het proces-verbaal op pagina 104 de officier van justitie mondeling toestemming heeft gegeven om getuige 1 in te zetten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door het vormverzuim geen nadeel ondervonden. Het vooraf schriftelijk vastleggen van de gemaakte afspraken, zou geen verschil hebben gemaakt voor de rechtspositie van verdachte. De feitelijke gang van zaken is bovendien door de verbalisanten duidelijk en expliciet vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2013. Verdachte is daarom door het vormverzuim niet geschaad in enig te respecteren belang. De rechtbank zal volstaan met het constateren van dat vormverzuim, zonder daar verdere consequenties ten aanzien van het bewijs dan wel de strafmaat aan te verbinden.
Transport op 24 juli 2013
Door de verdediging is betoogd dat niet duidelijk is of de eerste vracht hennep op 19 juli 2013 of op 24 juli 2013 is aangeboden nu in het dossier beide data worden genoemd. Daarnaast is betoogd dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat verdachte op 19 juli 2013 of 24 juli 2013 degene is geweest die het transport heeft aangeleverd. De rechtbank verwerpt dit verweer nu getuige 1 zowel bij de politie (blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina 118) als ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zeker weet dat verdachte ook op 24 juli 2013 de vracht heeft aangeboden. Getuige 1 heeft ter terechtzitting uiteengezet dat de vracht op woensdag was aangeleverd en dezelfde dag door hem is bekeken en dat twee dagen daarna, op vrijdag 26 juli 2013, de tweede vracht is aangeleverd. Gelet op deze verklaring moet het ervoor worden gehouden dat de eerdere vracht is aangeleverd op woensdag 24 juli 2013. Getuige 1 heeft bovendien desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat hem niet bekend is dat er op 19 juli 2013 een vracht zou zijn aangeleverd en hij vermoedt dat deze datum abusievelijk in het proces-verbaal terecht is gekomen. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die op 24 juli 2013 de kisten met in totaal ongeveer 106 kilogram hennep heeft afgeleverd bij transportbedrijf getuige 1.
Transport op 26 juli 2013
Door de verdediging is betoogd dat verdachte het transport op 26 juli 2013 feitelijk nog niet had aangeboden, zodat van een strafbaar feit nog geen sprake was. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte meldde zich op 26 juli 2013 aan de balie van transportbedrijf getuige 1 met de intentie dat de vracht via getuige 1 naar Ierland zou worden vervoerd. Er zijn geen aanknopingspunten die nopen tot een ander oordeel dan dat de handelingen van verdachte waren gericht op het verdere vervoer van de hennep naar Ierland. Dat de hennep feitelijk nog niet was uitgeladen, doet daar niet aan af. Derhalve kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de 29,80 kilogram hennep op 26 juli 2013 heeft vervoerd en heeft aangeboden met het doel deze naar Ierland te laten uitvoeren.
De wetenschap van verdachte
Met betrekking tot de wetenschap van verdachte dat er hennep in de kisten zat, overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat verdachte degene is geweest die de bus op 25 juli 2013 na 20.00 uur heeft gehuurd. Er zaten bij de aanhouding van verdachte valse kentekenplaten op de bus. Verdachte heeft geen verklaring hiervoor kunnen geven terwijl hij degene is geweest die de bus de avond voor zijn aanhouding heeft gehuurd. Daarbij komt dat er twee telefoons bij verdachte zijn aangetroffen, waarin slechts drie contacten waren opgenomen, waaronder twee telefoonnummers uit het Verenigd Koninkrijk. In de telefoons zijn belastende sms-berichten aangetroffen, waaronder een uitgaand bericht op 25 juli 2013 aan A30 inhoudend “Hi mate. Tomorow at 12.30 you have to lie near the adres but wait til i say its save and you can go in ok?”, en een ingaand bericht op 26 juli van gebruiker A70 “Im 10 minutes from there ill wait for to tell me its safe tot go in.” Verdachte heeft pas ter zitting verklaard dat er een tweede persoon met hem is meegereden en dat de telefoons van deze tweede persoon zouden zijn. Deze persoon zou zijn uitgestapt net voor aankomst bij getuige 1. Dit relaas van verdachte vindt geen steun in het dossier en is niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat er een sms-bericht in de telefoon is gevonden van 23 juli 2013 met de tekst “denk je aan de bus vanavond.” Ervan uitgaande dat het verdachte is geweest die op 24 juli 2013 bij getuige 1 een transport heeft aangeboden met een bus, moet dit bericht voor verdachte bestemd zijn geweest. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het verdachte moet zijn geweest die van beide telefoons gebruik heeft gemaakt. Verdachte heeft bovendien desgevraagd niet willen verklaren waar en bij wie hij de goederen heeft opgehaald. Het had op zijn weg gelegen hierover een verklaring te geven. Gelet op de belastende sms-berichten vanaf 23 juli 2013 tot en met 26 juli 2013, is niet aannemelijk geworden dat verdachte niet wist dat hij hennep vervoerde. Immers, bij het vervoer van machineonderdelen lijkt voorshands niet van belang te zijn dat het veilig (“safe”) moet zijn. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat hij hennep vervoerde.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het feit dat er met derden middels telefoons en sms-berichten werd gecommuniceerd, wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met derden en dat verdachte aldus schuldig is aan het medeplegen van het uitvoeren van drugs.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.