Unus testis, nullus testis
/Hoge Raad 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158
Feiten
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat hij op tijdstippen in de periode van 13 november 2007 tot en met 1 januari 2009 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte
- meermalen zijn, verdachtes, tong in de mond en de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- meermalen aan de vagina van [slachtoffer] gelikt/gezogen en over de vagina van [slachtoffer] gewreven en
- meermalen [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis doen vasthouden en aan zijn, verdachtes, penis laten trekken en
- meermalen met zijn, verdachtes, penis tegen de billen van [slachtoffer] gelegen."
Verzoeker is bij arrest van 22 december 2011 door het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch wegens primair “Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verzoeker heeft mr. F.A. de Leeuw, advocaat te Eindhoven, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Middel
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
Beoordeling Hoge Raad
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
Het Hof heeft gemotiveerd dat en waarom het van oordeel is dat voldoende steunbewijs voor de belastende verklaringen van [slachtoffer] te vinden is in de verklaringen van haar moeder ([betrokkene 1]), haar vader ([betrokkene 2]), [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en in de verklaring van de verdachte zelf.
In het onderhavige geval kan, mede gelet op die nadere motivering, niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Anders dan in het middel wordt betoogd, is dus geen sprake van schending van art. 342, tweede lid, Sv.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.