Valsheid in geschrift door het namaken van handtekeningen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2243

Verdachte heeft zich over een periode van meer dan vier jaren schuldig gemaakt aan het vervalsen van de handtekening van zijn toenmalige echtgenote op diverse overeenkomsten, waarmee onder meer voor grote bedragen geldleningen zijn afgesloten.
 

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde op de wijze als door de rechtbank bewezen is verklaard.
 

Het standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De raadsvrouw heeft in dat kader aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en dat het NFI-rapport de aangifte onvoldoende ondersteunt.
 

Oordeel van het hof

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het navolgende.

Aangeefster heeft verklaard dat er op 22 februari 2008 bij de naam bank in plaats een doorlopend krediet van € 10.000,- is afgesloten. Op dit contract staat “haar” handtekening, maar zij heeft dit stuk niet eerder gezien en zij heeft er niet voor getekend. Op 19 juni 2008 is een kredietlimiet van € 45.000,- aangevraagd bij de naam bank . Ook onder dit document staat “haar” handtekening, terwijl zij deze overeenkomst ook niet eerder heeft gezien en ook niet heeft ondertekend.

Aangeefster heeft ook verklaard dat de handtekening bij 1b op de onderhandse overeenkomst van vaste geldlening, overeengekomen op 3 oktober 2012 te plaats / plaats , van haar zou moeten zijn, maar dat zij deze niet zelf heeft gezet. Daarnaast is zij in de post een akte wijziging geldleningsvoorwaarden van naam bank tegengekomen waar ook een vervalste handtekening van haar onder staat.

De verdediging heeft gesteld dat aangeefster mogelijk belang heeft bij het afleggen van een voor verdachte belastende verklaring, omdat zij hierdoor toegang zou kunnen krijgen tot de schuldhulpverlening.

Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van aangeefsters verklaring, omdat deze feitelijk-beschrijvend, consistent en gedetailleerd is en steunt vindt in de resultaten van het onderzoek door het NFI.

Het NFI heeft de vier handtekeningen die door aangeefster zijn betwist onderzocht en

vergeleken met referentiemateriaal van aangeefster en verdachte. In het rapport wordt met betrekking tot alle vier de betwiste handtekeningen geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als de hypothese dat de handtekeningen een vervalsing zijn, juist is dan als de hypothese dat zij de authentieke handtekening van de aangeefster zijn juist is. De resultaten van het vergelijkend onderzoek met betrekking tot de betwiste handtekeningen onder de onderhandse overeenkomst van geldlening en de wijziging geldleningsvoorwaarden van naam bank zijn iets waarschijnlijker als de hypothese dat de handtekeningen door de verdachte is geproduceerd juist is, dan als de hypothese dat zij zijn geproduceerd door een willekeurige andere persoon juist is.

De onderhandse overeenkomst tot geldlening en de wijziging geldleningsvoorwaarden van naam bank. Verdachte heeft bij de politie met betrekking tot de onderhandse overeenkomst tot geldlening onder meer het volgende verklaard:

‘V. Op 3-10-2012 zou je een onderhandse geldlening van je oom en tante hebben afgenomen,

klopt dat?

A. Ja, dat klopt.

V Heeft u voor haar getekend op dat contract?

A: Die moest ik van haar ondertekenen want die moest snel diezelfde dag terug. Ze

zei tegen mij teken hem maar en lever hem snel in.’

Verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij dit niet op deze wijze bij de politie heeft verklaard.

Het hof is van oordeel dat uit zijn verklaring bij de politie volgt dat verdachte de handtekening van aangeefster onder de overeenkomst van de onderhandse lening heeft gezet. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van deze verklaring in het daarvan opgemaakte proces‑verbaal, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de verdachte het proces‑verbaal heeft getekend en elke pagina heeft geparafeerd en dat de verdachte in hoger beroep ook heeft verklaard dat het proces‑verbaal voor het overige zijn verklaring correct weergeeft. Desgevraagd kon verdachte ook geen plausibele uitleg geven waarom alleen dit onderdeel van zijn verklaring niet correct zou zijn weergegeven.

Gelet op de verklaring van de verdachte tegenover de politie in combinatie met de conclusies van het NFI en de aangifte, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de handtekening van aangeefster onder de onderhandse overeenkomst van geldlening heeft gezet en dat hij dat document daarmee valselijk heeft opgemaakt.

Met betrekking tot de wijziging geldleningsvoorwaarden van naam bank heeft verdachte bij de politie onder meer het volgende verklaard:

‘0: Ik laat de verdachte de akte van 315.000 euro van naam bank zien, met daarop

de handtekeningen bij de naam verdachte en aangeefster .

A: (...) Beweert zij dat ik dit voor haar getekend heb? Ik heb in het verleden weleens gehad

dat naam aan mij vroeg of ik voor haar kon tekenen.

V. Om wat voor een dingen ging het dan?

A: Ook wel over zulke dingen, van alles. Als iets doorgelezen moest worden dan zei ze oh dat zal wel kloppen, lever maar in.

V Wat bedoelt u met: zulke dingen.

A: Wat voor school voor de kinderen of iets dergelijks.’

Hoewel verdachte heeft verklaard met ‘zulke dingen’ te bedoelen zaken voor school, voor de kinderen of iets dergelijks, leidt het hof uit de context van de verklaring af dat verdachte ook wel eens tekende voor een akte, zoals door de verbalisant aan hem getoond werd.

Op grond van de bevindingen van het NFI met betrekking tot de betwiste handtekeningen onder de onderhandse overeenkomst van geldlening en de wijziging geldleningsvoorwaarden van naam bank en de aangifte, en in aanmerking genomen wat de verdachte bij de politie heeft verklaard over het zetten van de handtekening van de aangeefster onder de onderhandse overeenkomst van geldlening, acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de handtekening van de aangeefster onder de wijziging geldleningsvoorwaarden van naam bank heeft gezet en dat hij daarmee ook dat document valselijk heeft opgemaakt.

Overeenkomst doorlopend krediet met hypotheekverklaring naam bank en overeenkomst doorlopend krediet naam bank NV

Het NFI heeft met betrekking tot de betwiste handtekeningen onder de overeenkomst doorlopend krediet met hypotheekverklaring van naam bank en de overeenkomst doorlopend krediet van naam bank NV verklaard dat de kopieën van die handtekeningen van onvoldoende kwaliteit zijn om de resultaten van het hiermee verrichte vergelijkend onderzoek adequaat te kunnen beoordelen.

Wel geven de bevindingen van het NFI veel steun aan de hypothese dat ook die handtekeningen vervalsingen zijn van de handtekening van de aangeefster.

Gelet hierop, in samenhang bezien met de aangifte en wat hiervoor al is overwogen over de verklaring van verdachte over het plaatsen van de handtekening van de aangeefster onder de overeenkomst van onderhandse lening, gaat het hof ervan uit dat de verdachte ook degene is geweest die de handtekening van de aangeefster onder de overeenkomst doorlopend krediet met hypotheekverklaring van naam bank en de overeenkomst doorlopend krediet van naam bank NV heeft gezet en daarmee dus ook die documenten valselijk heeft opgemaakt. Hierbij is ook in ogenschouw genomen dat, gelet op de aard van de overeenkomsten, naast verdachte redelijkerwijs niemand anders belang kan hebben gehad bij het vervalsen van de handtekeningen en dat de gehanteerde handelwijze bij alle vier documenten telkens dezelfde is geweest. Daarnaast is het ook niet aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte in de gelegenheid is geweest de handtekening van aangeefster te vervalsen zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was.

Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook de overeenkomst doorlopend krediet met hypotheekverklaring van naam bank en de overeenkomst doorlopend krediet van naam bank NV valselijk heeft opgemaakt door de handtekening van aangeefster onder die documenten te zetten.

Nu verdachte van alle vier de geschriften/overeenkomsten ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt, is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
 

Bewezenverklaring

Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
 

Strafoplegging

Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 180 uur.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^