Valsheid in geschrifte, onjuiste/valse belastinaangifte
/Rechtbank Midden-Nederland 18 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3644
Verdachte heeft zich, teneinde zijn cocaïneverslaving te financieren, schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. In dat verband heeft hij valse en onjuiste belastingaangiften gedaan. Verdachte heeft daarbij onder andere – zonder diens medeweten en gebruikmakend van diens DigiD - op naam van B een verzoek om voorlopige teruggave inkomstenbelasting gedaan. Het fiscale nadeel voor de schatkist van de door verdachte gedane onjuiste aangiften is berekend op ruim €250.000 waarvan een deel daadwerkelijk is uitbetaald.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 18 september 2012 een valse/vervalste aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van A heeft opgemaakt, dan wel, al dan niet samen met een ander, op 18 september 2012 opzettelijk die aangifte onjuist heeft gedaan;
- feit 2 in de periode van 14 november 2012 tot en met 30 november 2012 een valse/vervalste suppletie aangifte omzetbelasting heeft opgemaakt;
- feit 3: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 oktober 2012 een vals/vervalst verzoek om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van B heeft opgemaakt, dan wel, al dan niet samen met een ander, op 4 oktober 2012 dat verzoek opzettelijk onjuist heeft gedaan;
- feit 4: op 31 oktober 2012 opzettelijk een onjuiste voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan, dan wel op 30 oktober 2012 die aanslag vals heeft opgemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de door verdachte afgelegde bekennende verklaringen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft bepleit de onder 1 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde periodes te beperken, nu deze naar het oordeel van de verdediging, te ruim zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel, dat - ook - het door verdachte gedane verzoek tot wijziging Voorlopige Aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2012, zoals bedoeld in feit 4, een bij de Belastingwet voorziene aangifte betreft.
Bewezenverklaring
- feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair: telkens: opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
- feit 4 primair: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 180 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.