OM-cassatie tegen vrijspraak: selectie & waarderingsvrijheid van de feitenrechter

Hoge Raad 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2646

Feiten

Verdachte is bij arrest van 18 september 2012 door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren wegens onder

  • 3 deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’,
  • 4 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; meermalen gepleegd en
  • 5 medeplegen van witwassen; meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Mr. M. van der Horst, advocaat-generaal bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

Middel

Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij op 9 of 10 september 2008 op de Rijksweg A73 al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen slachtoffer 1 heeft vermoord, althans dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen aan de moord op slachtoffer 1 medeplichtig is geweest. Onder 2 is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepoogd slachtoffer 2 te vermoorden, althans dat hij al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen aan de poging tot de moord op slachtoffer 2 medeplichtig is geweest.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijge- sproken, terecht tot dat oordeel is gekomen.

Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet ge- trokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. Hieruit volgt dat het oordeel betreffende het al dan niet bewezen zijn van het ten- lastegelegde, met de daartoe gegeven motivering, niet onbegrijpelijk ge- noemd zal kunnen worden op de grond dat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO5061, NJ 2004/480).

Het Hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte aanwezig zijn geweest bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, de moord en/of de poging tot moord op de Rijksweg A73, en evenmin dat de verdachte opzet hadden op het medeplegen van deze delicten of op het behulpzaam zijn daarbij. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, zodat het middel faalt.

Klik hier voor de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^